Als we de mogelijkheid krijgen om aanwezig te zijn op een plaats van verering (place of worship) van een ander geloof en een dienst is gaande, dan dienen we ons respect te betuigen en het volgende overwegen: Hier wordt aanbeden het door mij zo hoog vereerde Opperwezen (God in een andere vorm dan zoals ik hem ken). Ik kan dit systeem echter niet volledig doorgronden, doordat het afwijkt van mijn geloofspraktijk. Maar juist door dit mee te maken, voel ik een grotere gehechtheid aan mijn eigen geloof. Het Opperwezen kent niet slechts één Vorm. Ik buig dan ook diep voor Zijn gedaante zoals ik dat hier voor me zie. En ik bid tot mijn Heer die deze gedaante heeft aangenomen, dat Hij er voor zorg draagt dat mijn liefde voor Hem toeneemt in de Vorm zoals ik Hem ken. Zie bijvoorbeeld het gebed van Sri Hanuman dat Sri Ramachandra zijn enige God was, terwijl er in wezen geen verschil is tussen Hem en Sri Narayana.
Zij die, in plaats van zich zo te gedragen, andere geloofssystemen lasteren vanwege jaloezie, wrok en kwaaraardigheid, zijn volkomen verdorven en verdwaasd. Zij koesteren geen enkele liefde voor het ultieme Doel dat ze zeggen na te jagen, maar zijn enkel gericht op ijdele ruzies en geschillen.
Enkel een ding moeten we in deze context wel meenemen. Het is slecht om verschillende vormen van aanbidding te lasteren, maar als we oprechte fouten waarnemen dan moet er tegen worden opgetreden. Sterker nog, het is in het belang van jivas (zielen) als deze fouten hersteld worden. Daarom ging Heer Sri Chaitanya Mahaprabhu in discussie met boeddhisten, jaina’s en leraren die onderricht gaven in monisme. Het gedrag van de Heer dient hierin exemplarisch te zijn voor Zijn toegewijden.
Srila Bhaktivinoda Thakurji, Sri Chaitanya Shikshamrita (Chennai, 1998), pp. 9-10.
Bron: Haribol