HEER VISHNU VERVOLGDE zijn verheerlijking van de Bhagavad-gita: “Luister alsjeblieft goed Laksmi-devi nu Ik je over de glorie van het tweede hoofdstuk vertel.” Een geleerde brahmana genaamd Devasarma had de halfgoden eens tevreden gesteld, maar was zelf ongelukkig gebleven omdat hij de Absolute Waarheid wilde weten. Omdat zijn verlangen naar kennis zo sterk was, sprak Devasarma met vele wijzen en was hun dienstbaar.
Op een dag ontmoette hij een vreedzame yogi in meditatie die vrij was van materiële verlangens. De yogi, die volledige kennis had van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, raadde Devasarma aan om Mitravan, een geitenhoeder uit Asau-pura, te bezoeken en van hem over de wetenschap van Godsrealisatie te horen.
Toen hij dit hoorde, bracht Devasarma vol respect zijn eerbetuigingen aan de yogi en ging op weg om Mitravan te vinden. Nadat hij in Asau-pura aangekomen was, vond hij Mitravan in een prachtig woud, dat naast een smalle rivier lag. Mitravan zat op een rots en hij zag er vreedzaam uit en zijn geiten liepen zonder angst rond; sommige van hen zaten zelfs naast tijgers en andere wilde dieren. Devasarma werd zelf ook zeer vredig en hij benaderde Mitravan om hem over toewijding aan Krishna te vragen.
Mitravan vertelde daarop het volgende verhaal: “Mijn beste Devasarma, ik was eens in dit bos mijn geiten aan het hoeden op de oever van deze rivier toen er een tijger aanviel. Alle geiten renden weg en ik rende mee. Van een afstand zag ik dat er een geit achtervolgd werd door de tijger. Maar plotseling gebeurde er iets eigenaardigs en wonderbaarlijks: de tijger verloor zijn roofzuchtigheid en verlangde er niet meer naar om de geit op te eten.”
Mitravan beschreef dat zowel de tijger als de geit verbijsterd waren over hun plotselinge vreedzaamheid en dat ze hem daarom hadden benaderd om te vragen wat er gebeurd was. Op zijn beurt had Mitravan een aap ondervraagd, die hem het verhaal vertelde van Sukama, een geleerde wijze.
Sukama had eens een andere wijze tevreden gesteld door hem een overvloedige maaltijd te geven en op een plezierige manier te spreken. De wijze had Sukama daarop een stuk steen gegeven waarin het tweede hoofdstuk van de Bhagavad-gita gegraveerd was. Nadat hij Sukama de instructie gegeven had om dit hoofdstuk dagelijks te reciteren, was de wijze vertrokken.
Omdat Sukama deze instructie opgevolgd had, kreeg hij al gauw volledige kennis over Heer Krishna. En door de ascese die hij met veel toewijding gedaan had op dezelfde plek waar Mitravan en de aap stonden, voelde iedereen die daar kwam de kwellingen van hoger en dorst verdwijnen en werd iedereen gelijk volkomen vredig.
Daarna vertelde Mitravan aan Devasarma dat hij samen met de tijger en de geit de steen in een tempel gevonden had en dat ze samen waren begonnen om dagelijks het tweede hoofdstuk van de Bhagavad-gita te reciteren. Op die manier hadden ze al snel toewijding voor Heer Krishna gekregen.
Devasarma besloot om Mitravans voorbeeld zorgvuldig op te volgen en later, toen hij weer terug was in zijn dorp, reciteerden de bezoekers samen met hem het tweede hoofdstuk van de Bhagavad-gita. Zo had Devasarma de genade van Krishna gekregen en toewijding aan Zijn lotusvoeten bereikt.