Prakrita Rasa Shata Dushini
Honderd waarschuwingen tegen wereldse gemoedsstemmingen.
Om misvattingen te voorkomen zouden we heel voorzichtig moeten zijn, want een onjuist begrip kan leiden tot afdwaling van de voorgeschreven weg van bhakti-yoga en kan men een sahajiya worden. Dit artikel is gebaseerd op de geschriften van Srila Bhaktisiddhanta Sarasvati Gosvami Prabhupada en van Srila A.C. Bhaktivedanta Swami Maharaja , die met het geven van deze aanwijzingen die toegewijden wilden helpen, die er naar streven om liefde voor de Lotusvoeten van Heer Caitanya en Sri Sri Radha en Krishna te verkrijgen.
Het wetenschappelijke geleidelijke proces van toegewijde dienst
Om een groter aantal volgelingen aan te trekken, wijken de ware toegewijden nooit af van de juiste, systematische uitvoering van toegewijde dienst.
Hier tegenover staat, dat de verheven status van een Vaishnava nooit verleend kan worden aan iemand die de basisprincipes en het systematische proces van bhakti-yoga niet volgt. Noch is dit van toepassing op iemand die soms Krishna dient en soms de begoochelende energie, maya, door theoretische speculaties of baatzuchtige activiteiten. Srila Visvanatha Cakravarti Thakura heeft verklaard: “Als iemand zijn eigen proces van toegewijde dienst in elkaar fabriceert met het doel de Allerhoogste Heer te bereiken, dan zal een dergelijk verzinsel de volledige ondergang veroorzaken.”
Men zou nooit in een boom moeten klimmen om de onrijpe vruchten te grijpen en ze er met geweld van af te trekken. Op dezelfde wijze zullen de volgelingen van Srila Rupa nooit afwijken van het systematische basisproces van toegewijde dienst.
Hoewel dit proces een geleidelijke ontwikkeling kent, denken de sahajiya’s, of zogenaamde toegewijden die gehecht zijn aan vrouwen, geld en marihuana en dit proces niet volgen, dat zij ver gevorderd zijn. In Nectar of Devotion, hoofdstuk 16, schrijft Srila Prabhupada: “Zij beelden zich in dat zij vertrouwelingen van de Heer zijn, simpelweg door zo over zichzelf te denken.”
Niettemin verklaart Srila Bhaktisiddhanta Maharaja zeer krachtig: “Zolang de materiële emoties niet volledig worden afgewezen, kan men nooit een ware rasika worden.”
In afwezigheid van de noodzakelijke beginselen van het bhakti-proces (zoals anartha-nivrtti, nistha, ruci etc., ofwel zuiveringsfase, standvastigheid, smaak etc.) kan men zich nooit vestigen in de eigen eeuwige sthayi bhava (één van de vijf basis-gemoedsstemmingen), en het ontwaken van extatische emoties (bhava) kan nooit plaatsvinden. Bovendien kan de eeuwige rasa in afwezigheid van sthayibhava nooit bereikt worden.
Daarom zullen de rupanuga ‘s nooit verklaren dat de perfectie van toewijding (siddhi) behaald kan worden door de opeenvolgende niveaus van het pad te ontlopen.
Helaas leiden de sahajiya ‘s anderen af van de authentieke toegewijde dienst. In Caitanya Caritamrta Adi 7.72 schrijft Srila Prabhupada: “Sommige Sahajiya ‘s vatten alles heel licht op en beschouwen zichzelf als verheven vaisnava ‘s ” Zij verklaren: “Ik ben opgegaan in de gemoedsstemmingen van goddelijke rasa.” De ware geestelijke leraren spreken nooit op deze manier en zullen nooit beweren dat er rati en rasa is in de eerste toewijdingfase (sadhana bhakti).
Srila Prabhupada vervolgt: “SAHAJIYA’S HECHTEN GEEN WAARDE AAN DE VEDANTA-SUTRA OF DE VEDANTA -FILOSOFIE EN HEBBEN GEEN INTERESSE OM ER OOK MAAR IETS VAN TE VERNEMEN. EEN WARE VAISHNAVA DIENT ECHTER DE VEDANTA-FILOSOFIE TE BESTUDEREN.”
Iemand die te lui is om de conclusies van de Vaishnava-filosofie juist te begrijpen kan nooit bevrijd worden van anartha ‘s – de ongewenste slechte gewoonten en filosofische misvattingen die de toegewijde dienst bemoeilijken.
In Vrindavana zijn er prakrita-sahajiya ‘s die zeggen dat het schrijven van boeken en zelfs het aanraken van boeken taboe is. Voor de sahajiya betekent toegewijde dienst een bevrijding van deze activiteiten. Als hen gevraagd wordt om te luisteren naar een voordracht uit Vedische literatuur zullen zij weigeren: “Wat voor nut heeft het om bovenzinnelijke literatuur te lezen of te horen? Dit is slechts bedoeld voor beginnelingen.” Zij achten zichzelf te hoog verheven om energie te verspillen aan lezen, schrijven en luisteren. De zuivere volgelingen van Srila Rupa Gosvami wijzen deze sahajiya-filosofie echter af. Het is waar dat het schrijven van literatuur, met geld of reputatie als oogmerk, geen goede zaak is, maar het schrijven en uitgeven van boeken voor de verlichting van het algemene publiek is ware dienst aan de Heer.
Bonafide toegewijde dienst is gebaseerd op de conclusies van de Vedische literatuur en niet op het soort sentiment zoals dat door de prakrita-sahajiya ‘s tentoon wordt gespreid. De prakrita-sahajiya ‘s raadplegen de Vedische literatuur niet, het zijn losbollen, vrouwenjagers en rokers van marihuana. Soms geven ze een theatrale opvoering en roepen met tranen in de ogen om God. Uiteraard worden met deze tranen alle schriftuurlijke conclusies weggewassen. De prakrita-sahaj iya ‘s realiseren zich niet dat zij de orders van Sri Caitanya Mahaprabhu schenden, die specifiek gezegd heeft dat er een ruime kennis van de sastra ‘s (Vedische geschriften) dient te zijn om Vrindavana en het spel van Vrindavana te begrijpen. In het Srimad Bhagavatam (1.2.12) staat: “bhaktya sruta-grhitaya”. Dit betekent, dat toegewijde dienst wordt verkregen door de Vedische kennis. “Tac chraddadhanah munayah:”
Toegewijden die werkelijk serieus zijn bereiken bhakti, de wetenschappelijke toegewijde dienst, door te luisteren naar Vedische geschriften (bhaktya sruta-grhitaya). Het werkt niet zo dat men zelf iets kan creëren uit sentimentele gevoelens en saha-jiya wordt, om vervolgens zulke verzonnen toegewijde dienst te bepleiten. Toch beschouwde Srila Bhaktisiddhanta Sarasvati Thakura de sahajiya’s bevoorrecht in vergelijking met de gelovigen in een onpersoonlijke god (impersonalisten), want die zijn hopeloos atheïstisch en hebben geen benul van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. De positie van de sahajiya ‘s is een stuk beter dan die van de Mayavadi sannyasi’s. Hoewel de sahajiya ‘s niet veel op hebben met de Vedische literatuur, accepteren zij Heer Krishna wel als de Allerhoogste Heer.
Zonder kennis over bovenzinnelijke waarheid (siddhanta) kan het hart nooit spiritueel afgestemd worden op Krishna. Als er gebrek aan kennis is over de relatie met Krishna (sambandha), dan is het op de correcte wijze uitvoeren van toegewijde dienst in de relatie tot Hem (abidheya) onmogelijk.
Als er niet genoeg kennis is van sambandha, de relatie tussen Krishna en de levende wezens, kan prayojana, het allerhoogste doel van het leven (namelijk zuivere liefde voor God, Krsna prema) nooit bereiken. Iemand die van het pad afwijkt door verzonnen filosofische conclusies aangaande toegewijde dienst (ku-siddhanta) is derhalve niet bezig met feitelijke toegewijde dienst aan Sri Krsna.
ALS MEN ECHTER NA BESTUDERING VAN DE VEDANTA NIET OVERGAAT OP HET CHANTEN VAN DE HEILIGE NAAM VAN DE HEER, DAN IS MEN NIET BETER DAN EEN MAYAVADI.
HET CHANTEN VAN DE HEILIGE NAAM
Sommige sahajiya ‘s beschouwen Krishna en Zijn heilige Naam als twee verschillende zaken en vinden dat het niet belangrijk is om de heilige Naam te chanten. Anderen komen door hun zondige daden niet eens tot de zuiverende fase van het chanten van de heilige Naam. Toch denken ze dat zij deel uitmaken van Krishna’s intieme spel en vermaak. Hierover zegt Bhaktisiddhanta Sarasavati Thakura echter: “Openbaringen van de bovenzinnelijke Vorm, eigenschappen en het spel en vermaak van de Heer vinden nooit plaats als Krishna’s heilige Naam niet op een zuivere manier gechant wordt. De rupanuga zeggen nooit dat de heilige Naam van Krishna en Krishna Zelf van elkaar verschillen. De openbaring van de heilige Naam van de Heer is nooit gescheiden van Krishna’s spel en vermaak. Als iemand een geblokkeerd bewustzijn heeft door materiële opvattingen, dan kan de zuivere bovenzinnelijke Vorm en kwaliteiten van Krishna nooit gerealiseerd worden met het chanten van de heilige Naam.”
De prakrita-sahajiya ‘s chanten vaak wel de Hare Krishna maha-mantra, maar zijn toch gehecht aan vrouwen, geld en bedwelmende middelen. Hoewel deze mensen de heilige Naam van de Heer chanten, zijn zij nog niet op de juiste manier gezuiverd. ZULKE MENSEN DIENEN IN GEDACHTEN GERESPECTEERD TE WORDEN, MAAR HUN GEZELSCHAP DIENT VERMEDEN TE WORDEN.
De heilige Naam wordt nooit geopenbaard aan iemand die een materiële opvatting over het leven heeft en in termen als ‘ik’ en ‘mijn’ denkt. Als men deze mentaliteit om slechts te genieten niet verwerpt, dan wordt het bovenzinnelijke platform nooit bereikt.
Als men onwillig is om deze wereldse mentaliteit op te geven, dan zal de genade van de zuivere heilige Naam van Heer Krishna nooit ontvangen worden.
Zonder een onvoorwaardelijk vertrouwen in Krishna’s heilige Naam kan de wereldse mentaliteit nooit worden afgeworpen.
Zo lang er nog anartha’s zijn, kan het chanten van de heilige naam nooit het inzicht openbaren van de bovenzinnelijke kwaliteiten van de Heer, noch kan iemand zich dan met het chanten van de heilige Naam werkelijk wijden aan Krishna’s toegewijde dienst, waardoor de prachtige Vorm van de Heer Zich niet kan openbaren.
Als de heilige Naam wordt gechant op het niveau van zuivere extatische emoties (bhava), dan kan de bedrieglijke staat, die is ontstaan uit pretentieuze devotionele gemoedsstemmingen, nooit aanwezig zijn.
ANARTHA’S EN RASAKATHA
Bhaktisiddhanta Sarasvati Thakura schrijft: ‘Zolang men nog ongewenste materiële belemmeringen (anartha ‘s) heeft in de uitvoering van toegewijde dienst (sadhana), kan rasa niet daadwerkelijk ontwaken. Als iemand aan zijn siddha-deha denkt zonder de adhikara bereikt te hebben, dan raakt zijn intellect verward.
De sahajiya’s spreken voornamelijk over rasa-katha (het intieme spel en vermaak van Radha en Krishna) en daarom denken ze dat ze zich op het raganuga-platform van bhakti-yoga bevinden.
Goddelijke rasa kan echter nooit werkelijk bereikt worden door enkel te spreken over spontane toewijding (door te beweren: “Ik ben een raga-nuga-bhakta”).
Zolang men nog anartha ‘s heeft, en de genade van de heilige Naam nog niet heeft ontvangen, dient men nooit de bovenzinnelijke geneugten van het vertrouwelijke spel en vermaak van de Heer in lofgezangen te verheerlijken.
Voorts zou de gevorderde toegewijde nooit over devotionele gemoedsstemmingen dienen te spreken met iemand die een zwak en plooibaar geloof heeft. Ook zou hij nooit moeten proberen om de kwalificatie voor rasa te verlenen aan iemand die ongekwalificeerd is om deze te ontvangen.
Srila Prabhupada schreef in de introductie van Caitanya Caritamrta, Adi-lila: “De omhelzing van Krishna en Radharani en Zijn dans met de koeherdersmeisjes, de rasa-dans, worden veelal niet begrepen door gewone mensen, omdat zij deze gebeurtenissen zien in het licht van de wereldse lust. ZIJ DENKEN ONTERECHT DAT KRISHNA NET ZOALS ZIJ IS, EN DAT HIJ DE GOPI’S OMHELST ZOALS EEN GEWONE JONGEN EEN JONG MEISJE OMHELST. HIERDOOR RAKEN SOMMIGE MENSEN GEINTERESSEERD IN KRISHNA, MET HET IDEE DAT ZIJN RELIGIE HEN TOESTAAT OM ZICH OVER TE GEVEN AAN SEX. DAT IS GEEN KRSNA-BHAKTI, LIEFDE VOOR KRISHNA, MAAR PRAKRTA-SAHAJIYA-MATERIëLE LUST.”
De bovenstaande misvattingen over Krishna en Zijn spel en vermaak zijn zeer beledigend en Srila Bhaktisiddhanta Sarasvati Thakura verklaart: “Iemand die is overdekt met beledigingen kan wel zingen over het spel en vermaak van de Heer, maar dat zal nooit de lust verwijderen die in zijn hart brandt. Door de blokkade van beledigingen kan het eeuwige geestelijke lichaam niet worden bereikt.
Derhalve zou men nooit mogen beweren dat de siddhi (perfectie) bereikt is zolang er nog verschillende soorten beperkingen zijn.