avajananti mam mudha / manusim tanum asritam
param bhavam ajananto / mama bhuta-mahesvaram
mudhah—dwazen; avajananti—tonen oneerbiedigheid; mam—aan Mij; ajanantah—niet wetend; mama—Mijn; param—oppermachtige; bhavam—aard; asritam—welke beschutting heeft genomen; manusim—in een mensachtige; tanum—gedaante; (als) bhuta-maha-isvaram—de Allerhoogste Heer van alle wezens.
Wanneer Ik in Mijn mensachtige gedaante verschijn, zijn dwaze mensen met wereldse intelligentie oneerbiedig tegen Mij, omdat ze Mijn aard als de Allerhoogste Heer van alle wezens niet kunnen begrijpen.
Sarartha-varsini
Arjuna kan de volgende twijfel opwerpen: “Het klopt dat U niemand minder bent dan Karanodakasayi Mahapurusa, wiens gedaante uit sac-cid-ananda bestaat, die een onbeperkt aantal universums doordringt en die beroemd is om het scheppen van ieder universum door middel van Uw eigen natuur. Sommige mensen accepteren echter Uw oppermachtige positie niet, wanneer ze darsana hebben van Uw menselijke gedaante als de zoon van Vasudeva.” Om Arjuna’s twijfel weg te halen, spreekt Sri Bhagavan deze sloka die begint met avajananti mam. “Ze bespotten Mij enkel omdat ze de oppermachtige aard van Mijn mensachtige gedaante, wiens svarupa zelfs superieur is aan grote persoonlijkheden zoals Karanodakasayi Visnu, niet kennen.”
“Welk type svarupa?” Bhagavan antwoordt, “Ik ben bhuta-mahesvaram, de grote bestuurder van bhuta (brahma), die satya-svarupa is, de belichaming van waarheid. Met andere woorden, Ik ben parama-satya-svarupa, de belichaming van de hoogste waarheid.” Het Amara-kosa woordenboek definieert bhuta als een substantie die bedekt wordt door aarde (mukto ksmad avrte bhutam).
De Gopala-tapani sruti zegt, “Sri Govinda in Zijn sac-cid-ananda-vigraha speelt in de kunja’s van onsterfelijke bomen in Sri Vrndavana, en ik en de Marut deva’s (deva’s van de lucht) bevredigen Hem met grote lofuitingen.” In dit verband zegt Srimad-Bhagavatam (9.23.20): paramatma narakrtih. “De sac-cid-ananda natuur van Mijn menselijke gedaante wordt alleen verheerlijkt door Mijn zuivere bhakta’s die bedreven zijn in Mijn tattva, en die weten dat Ik het hele universum doordring in dit lichaam alleen. Dit werd waargenomen door Moeder Yasoda in Mijn kindertijd.”
De woorden param bhavam betekenen ook ‘het allerhoogste bestaan’ of ‘de zuivere transcendentale sac-cid-ananda gedaante’. In het Amara-kosa woordenboek worden de woorden bhava, svabhava en abhipraya als synoniemen gedefinieerd. Het woord parama-bhava (allerhoogste natuur) wordt ook op een meer specifieke manier beschreven als mama bhuta-mahesvaram. “Ik ben de Allerhoogste Bestuurder en de schepper van een massa wezens zoals Heer Brahma.” In tegenstelling tot de jiva’s is Mijn lichaam niet verschillend van Mij, Paramesvara. Dat wil zeggen, Ik ben inderdaad dat exact zelfde brahma. Sri Sukadeva Gosvami, die Mijn tattva kent, verklaart: “Hij vertoonde een lichaam dat alleen door de Veda’s gekend kan worden.” (Srimad-Bhagavatam 3.21.8). Daarom hebben personen zoals jij, Arjuna, vertrouwen in deze verklaring.”
Sarartha-varsini Prakasika-vrtti
Sri Krsna is de oorsprong van alle Visnu-tattva. Nirvisesa-brahma wordt in de Upanisads beschreven als de lichamelijke uitstraling van Krsna. Paramatma, die het hele universum doordringt, is Zijn gedeeltelijke expansie. Sri Narayana, de Heer van Vaikuntha, is Zijn spel en vermaak energie (svamsa-vilasa). Sri Krsna alleen is de oorsprong van alle avatara’s, de Bestuurder van alle bestuurders, en de enige Heer van alle universums. Hij is alwetend (sarva-jna), almachtig (sarva-saktiman) en zeer genadig (maha-karunika), en Hij kan alles doen simpelweg door het te willen. Dwaze mensen hebben echter geen eerbied voor Hem wanneer ze darsana hebben van Zijn prachtige mensachtige gedaante. Zulke dwaze mensen beschouwen de svarupa van Vasudeva-nandana of Yasoda-nandana als aards en sterfelijk, net zoals dat van een doodgewoon menselijk wezen. Ze stellen zich voor dat er een atma in Zijn lichaam zit, en dat die atma Paramatma is. Degenen die zo denken zijn dwaas, omdat sastra verkondigt dat Krsna’s lichaam sac-cid-ananda is, en dat er geen verschil is tussen Zijn lichaam en Hemzelf. Dit is evident uit de volgende quotaties van verschillende sastra’s:
1) om sac-cid-ananda-rupaya krsnaya (Gopala-tapani Upanisad 1.1)Ja, laat ons Sri Krsna, wiens gedaante doordrongen is van eeuwigheid, bewustzijn en gelukzaligheid, contempleren.
2) tam ekam govindam sac-cid-ananda-vigraham (sruti)Het is Hij alleen, Govinda, die een eeuwige, bewuste en gelukzalige gedaante heeft.
3) dvi-bhujam mauna-mudradhyam vana-malinam isvaram (sruti)
Terwijl Hij een slinger van woudbloemen draagt, speelt de Heer op Zijn fluit, en vormt op betoverende wijze de mauna-mudra met Zijn handen.
4) isvarah paramah krsnah sac-cid-ananda-vigrahah (Brahma-samhita 5.1)De Allerhoogste Heer, Isvara, is Krsna; Zijn gedaante is eeuwig, alwetend en gelukzalig.
5) apasyam gopam anipadyamanama (Rg-Veda 1.22, 1.66.31)Ik zag een jongen die verscheen in de dynastie van koeherders, en die nooit vernietigd wordt.
6) gudham param brahma manusya-lingam (Srimad-Bhagavatam 7.15.75)De Allerhoogste Heer wordt verborgen door Zijn aanvaarden van een mensachtige gedaante.
7) saksad gudham param brahma manusya-lingam (Srimad-Bhagavatam 7.15.15)Hij is direct het allerhoogste brahma, maar toch is Hij verborgen omdat Hij een menselijke gedaante heeft.
8) yatravatirno Bhagavan paramatma narakrtih (Srimad-Bhagavatam 9.23.20)…waarop de alvermogende Heer neerdaalde in de gedaante van een mens.
Sri Krsna Caitanya Mahaprabhu onderwees een brahmana uit Kasi dat Krsna’s gedaante en Krsna’s naam niet verschillend zijn. Zijn naam, gedaante en aard zijn allemaal sac-cid-ananda en zijn één in tattva. Er is geen verschil tussen Zijn lichaam en Zijn zelf, Zijn naam (nama) en de bezitter van Zijn naam (nami). Degenen die denken dat de sac-cid-ananda gedaante van Krsna van materiële aard is, zijn beledigend. Caitanya-caritamrta legt uit dat van al Krsna’s spel en vermaak, Zijn nara-lila het allerhoogste is. Zijn gedaante waarin Hij Zich als een koeherdersjongen kleedt, een fluit in Zijn hand draagt, en een jonge knaap is die gekleed gaat als een danser, is de opperste en zoetste gedaante van allemaal.
Srila Bhaktivinoda Thakura citeert Krsna als zeggend, “De essentie van Mijn verklaringen is dat Mijn svarupa sac-cid-ananda is, en dat Mijn sakti alle handelingen verricht door Mijn genade, hoewel Ik onafhankelijk van ze ben. Het komt enkel door Mijn genade dat Ik zichtbaar ben in dit aardse rijk, en dit is slechts een gevolg van Mijn yogamaya-sakti. Ik ben de volkomen transcendentale realiteit die alle aardse regels te boven gaat, en ook al ben Ik de personificatie van de bewuste realiteit (caitanya-svarupa), word Ik zichtbaar in deze materiële wereld door diezelfde svarupa te manifesteren. Maar menselijke wezens zijn geneigd om overrompeld te raken door iets wat van immense afmeting is. Zo is hun opvatting van de ongemanifesteerde staat van brahma. Dit komt door hun geconditioneerde intelligentie, maar die gedaante is niet Mijn param bhava (allerhoogste natuur). Mijn param bhava is dat Ik volledig alaulika (transcendentaal) ben. Hoewel Mijn mensachtige gedaante van middelmatige afmeting is, ben Ik middels Mijn sakti gelijktijdig allesdoordringend en kleiner dan het atoom. Mijn svarupa wordt gemanifesteerd door Mijn acintya-sakti (yogamaya). Degenen die dwaas zijn denken dat Mijn transcendentale sac-cid-ananda-murti menselijk is, en dat Ik gedwongen ben om dit materiele lichaam te aanvaarden door de wetten van de materiële natuur. Zij zijn niet in staat om te begrijpen dat Ik de bestuurder van alle wezens ben in deze exacte svarupa, deze prachtige, transcendentale mensachtige gedaante. Daarom, omdat ze een verkeerde opvatting hebben over de transcendentale realiteit (avidvat-pratiti), leggen zij Mij hun beperkte begrip over Mij op. Echter, degenen die vidvat-pratiti hebben ontwikkeld en ware toegang hebben tot Mijn transcendentie kunnen Mijn svarupa realiseren als de immerbestaande sac-cid-ananda-tattva.”
Bhagavad Gita Hoofdstuk 9 vers 10
Vertaling: Janaki Natha Das