Sri Srimad A.C. Bhaktivedanta Swami Maharaja
OP ZESTIEN FEBRUARI 1957 was er een bijeenkomst in de Bharatya Vidya waar een uitgelezen gezelschap van heren uit allerlei disciplines bovenstaande onderwerp besprak. Vrijwel geen van de sprekers was echter in staat aan te duiden wat het nu eigenlijk is dat de wereld er zo slecht doet uitzien.
Het is echter een goed teken wanneer men probeert een belangrijke stap te zetten waar het de toekomst van het leven betreft. Het is een aanzet om ons eens af te vragen waar de problemen van de wereld vandaan komen. Deze problemen zijn niets nieuws; ze zijn een constante factor in ons dagelijkse leven en ze doen zich nu eens in deze vorm, dan weer in een andere voor. Deze verscheidenheid aan problemen doen zich voor met betrekking tot onze geest en lichaam, tot onze omgang met andere levende wezens en tot de natuurlijke omstandigheden. De problemen, die ontstaan zijn het logische gevolg van het feit dat de wereld zo ontworpen is, dat ellende nooit uitblijft.
Problemen gedragen zich als een bosbrand. Deze ontstaat zonder dat er een levend wezen aan te pas komt; niemand die er om vraagt. Het vuur grijpt om zich heen en de levende wezens in het bos hebben problemen en soms gebeurt het dat veel dieren in het bos sterven in een dergelijke ravage. Er is geen brandweer in het bos of op de top van een berg en er is geen hoop om het vuur door mensenhulp te blussen. De natuur, die het vuur had aangestoken, zal het echter ook weer blussen door hevige stortbuien. Aan dergelijke onbuigzame en strenge natuurwetten valt niet te tornen; het menselijk brein met al zijn mogelijkheden heeft er geen zeggenschap over.
Een verstandig mens met een enigszins ontwikkeld bewustzijn begrijpt dat wetten niet zomaar uit de lucht komen vallen en dat het intelligente brein van een wetsontwerper erachter schuilgaat. Welnu, achter alle natuurwetten staat de Allerhoogste Wetsontwerper, de Allerhoogste Persoonlijkheid. In de Bhagavad-gita wordt ons daarom de informatie verschaft dat natuurwetten onoverkomelijk zijn. Maar degen die zich aan God overgeeft, kan ze toch overwinnen. Als wetsontwerper kan een koning, als hij dat wil, een wetsovertreder zijn zonden vergeven. Dit wordt `op voorspraak van de koning’ genoemd. De koning zelf echter kan nooit iets verkeerds doen, ook al overtreedt hij soms zijn eigen wet. Dat is wat de gewone man in de dagelijkse wereld ervaart en het is ook van toepassing op de Allerhoogste Wet.
Natuurwetten zijn als een politieoptreden door de dienaren van God. Zij die teveel in de ban zijn van de uiterlijke schoonheid van aardse zaken en die ervan willen genieten zonder de Schepper te erkennen, worden demonen genoemd. De wetten van de natuur zijn onverbiddelijk gericht op misdadigers, maar niet op de degenen die zich aan de wet houden. Vandaar dat het beste antwoord op de vraag: ‘Wat is er aan de hand met deze wereld?’ moet zijn dat mensen demonen zijn geworden door Gods wetten te overtreden en zo gestraft worden door de strafmaatregelen van de materiële natuur. Dat is het oordeel van de Geschriften en dat is wat we dagelijks ondervinden.
In het zestiende hoofdstuk van de Bhagavad-gita wordt de demonische wetsovertreder duidelijk beschreven; dat soort lieden wordt door God gestraft, maar ook onderhouden. De menselijke beschaving kan op twee manieren worden bestuurd. Het ene soort beschaving draagt er toe bij dat mensen een goddelijk ideaal nastreven en in de andere beschaving zijn de mensen net wilde beesten uit de jungle en maken ze van deze wereld een plaats die onbewoonbaar is voor mensen.
Het menselijk wezen wordt wel gezien als een rationeel dier. Wanneer de rationaliteit vernietigd is, blijft er niets over dan een gewoon dier. Het verschil tussen mens en dier is dat de mens boven de dierlijke neigingen staat. Het dier in de mens vraagt om voedsel, onderdak, bescherming en zinsbevrediging. Wat betreft deze vier principes komen mens en dier overeen. Maar er is nog iets, speciaal bedoeld voor het menselijk wezen namelijk: Godsbewustzijn.
Dit Godsbewustzijn schittert door zijn afwezigheid in het leven van een dier, terwijl het in iedere mens latent aanwezig is, zelfs bij de meest primitieven onder ons. Het Godsbewustzijn kan zich in diverse beschavingen ontwikkelen, al naar gelang de tijd, de plaats en de betreffende persoon. Dit Godsbewustzijn wordt Religie genoemd of de Cultuur van het Leven, zonder welke de beschaving geen stand kan houden.
Vandaag de dag probeert men Godsbewustzijn te vermijden door een kunstmatige methode van de materiële wetenschap en een krachtig atheïsme. Betrouwbare bronnen weten ons te melden dat ambtenaren van een atheïstische staat plaatselijke boeren hadden gevraagd om hen te aanbidden omdat zij meer brood zouden verschaffen dan God de Vader. Zo werden arme dorpsbewoners het slachtoffer van propaganda en begonnen zij hun geloof in God te verliezen, omdat ze aanvaard hadden dat het brood door de politici gegeven werd en niet door God.
Deze arme slachtoffers van zulke propaganda begrepen niet dat de broden die de politici leverden niet afkomstig waren van de vader van de politici, maar dat deze in feite geschonken werden door God. De politici gebruikten graan om broden van te bakken en graan komt er niet zonder zon en de genade van God in de vorm van regen. En zonder gehoorzaamheid aan God is regen niet mogelijk. Wie brood eet zonder God dankbaar te zijn, is een demoon en voor dergelijke demonen zijn er natuurwetten die hen straffen. De tijd is nabij dat er geen graan meer op het land staat en geen enkele politicus zal dan meer in staat zijn om snel broden tevoorschijn te halen. Het voedsel-probleem is al ernstig.
Met het toenemen van het materialisme heeft de beschaving meer en meer te lijden. Zulke voorspellingen kunnen we vinden in het Srimad-Bhagavatam. Hoe meer de mensen zich naar het atheïsme keren, des te meer zullen zich verstorende elementen aan ons voordoen. En dat is wat er tegenwoordig aan de hand is. Dit is het type beschaving dat verkeerd bezig is.