[door Srila Bhakti Rakshak Sridhar Gosvami Maharaja]
In het Srimad-Bhagavatam wordt verklaard (11.9.31):
na hy ekasmad guror jnanam
su-sthiram syat su-puskalam
‘Men kan beslist niet van maar één Guru volledige kennis ontvangen.’ Op het hoogste niveau van toewijding dienen we niet slechts één Guru te zien: We moeten de Guru overal zien. In het land van Krishna is iedereen Guru. Die instelling moeten we zien aan te nemen. Alles in de geestelijke wereld, de hele omgeving daar, is onze Guru en wij zijn zijn dienaar. Als we Vaikuntha of Goloka willen binnengaan, moeten we allen om ons heen als Guru leren zien en iedereen eer betuigen. Er zijn natuurlijk niveauverschillen, maar iedereen is Guru.
Er zijn Guru’s in verschillende categorieën. Zo worden alle vaisnava’s als Guru beschouwd. In één lettergreep die de vaisnava Guru tot zijn discipel zegt ligt de Oneindigheid besloten. De kennis die de geestelijk leraar schenkt is oneindig. Om haar echter volledig te kennen en bevatten heeft de discipel verschillende bronnen nodig.
Op het hoogste niveau onderscheidt men overal toewijding aan Krishna. Verwerven we ons het juiste inzicht, dan zal alles ons inspireren tot het vervullen van onze plichten. Mahaprabhu hoefde maar een bos te zien, of Hij zag er Vrindavana in. Zag Hij een rivier, dan was het voor Hem de Yamuna. Zag hij ergens een heuvel, dan was het Govardhana. Wanneer we op dat hoogste niveau om ons heen zien, herinnert alles ons aan onze Heer. Alles onderricht ons en spoort ons aan om Krishna te dienen. Dat is de taak van de Guru. Wáárheen we onze blik ook laten gaan, wáármee we ook in aanraking komen, het zal ons allemaal opwekken van: ‘Doe je plicht.’ Dat is Guru. Onze Guru is alles en iedereen die ons aanspoort om Krishna te dienen, iedereen die ons helpt naar het Centrum te kijken. Dus omdat ieder atoompje van Vaikuntha (De geestelijke sfeer van Narayana, het majesteitaspect van Krishna) en Goloka (Het bovenzinnelijke Oord van Krishna) ons zal aanmoedigen om onze plicht te doen, is ieder atoompje daar onze Guru. Guru’s zullen zeer ruim voorhanden zijn wanneer we ons tot hoger niveau weten te verheffen.
In de lagere niveaus, van de materiële levensbeschouwing, voert alles ons van het Centrum weg door zijn middelpuntvliedende kracht. Alles wat we zien zegt: ‘Ach, kom toch van me genieten.’ Hier op dit lagere niveau vinden we deze uitnodigingen om te genieten en er is ook een bepaald niveau dat inspireert tot algehele verzaking van alles. De impersonalisten, die naar verlossingen verlangen, verklaren: ‘Alles wat we hier vinden is tijdelijk. Weg ermee!’ Deze negatie staat tegenover toewijding, de positieve kant. Van die kant zal alles me naar het Centrum trekken, naar Krishna. En degenen die ons op die manier helpen zijn onze Guru’s. Guru betekent: iemand die zowel het duister van het genot als dat van de algehele verzaking verdrijft.
Krishna houdt ons voor dat we ons niet op één punt of één persoon moeten richten: acaryam mam vijaniyat. ‘Ken mij als de leraar.’ Onze lijn telt zo veel siksa-guru’s. Het is ons geluk dat we méér Guru’s kunnen ontmoeten, dat we kunnen opstijgen tot een niveau waar we alles en iedereen als Guru zien. Overal zullen we in alles een aanwijzing van de zegenrijke aanwezigheid van God onderscheiden. Krishna zegt: ‘Wie Mij overal kan zien en wie alles in Mij kan zien, gaat nooit voor Mij verloren, noch ga Ik ooit verloren voor hem.(Bhagavad-Gita 6.30). We zullen alles als middel te baat nemen om Hem te zien. Dan zijn we in veiligheid. Geen oog hebben voor de leraar is een hachelijke situatie. Maar als we de Guru overal kunnen zien, als we ons er door alles toe laten leiden om onze energie op het dienen van God te richten, zijn we in veiligheid. Natuurlijk is er ook een welomlijnd beeld van de Guru van wie ik een maximum aan directe hulp kan ontvangen. Maar uiteindelijk zegt Sri Krishna: ‘Ik ben de Acarya – zie Mij in hem.’
Bron: Hoofdstuk 11 van “Sri Guru en zijn Genade”