Het Dámodarástakam, gesproken door Sri Satyavrata Muni, staat geschreven in de Padma Purána in de context van een gesprek tussen Sri Nárad Muni en andere wijzen, met Sri Saunaka Rsi aan het hoofd. In zijn commentaar op het Dámodarástakam zegt Srila Sanátan Gosvami dat het in staat is om Sri Damodar-Krsna aan te trekken. Hoe dit mogelijk is heeft hij grondig onthuld in zijn uitgebreide commentaar, gevuld met zijn eigen realisaties.
Srila Bhakti Prajnána Kesava Gosvámi Maháráj vertelt in de inleiding van het boek Sri Dámodarástakam dat dit gebed eeuwig is, we dienen het daarom te bestuderen, hard op te zingen en te bespreken. Niet alleen in de maand van Kártik, maar elke dag tijdens Cáturmasya. Het is zo belangrijk zelfs dat het de moeite waard is om dit elke maand en elke dag van het jaar te lezen. Als het Sri Dámodarástakam in een volmaakt zuivere manier verheerlijkt wordt, zal Sri Dámodara geplezierd worden.
In zijn commentaar op het eerste vers legt Srila Gurudev uit dat Sri Satyavrata Muni zijn gebed begint met het woord namámi, het offeren van respect, om zo zijn aanbiddenswaardige Heer Sri Krsna te verheerlijken met de hoop zijn meest gekoesterde wens te bereiken.
Met het woord Isvara bevestigd hij dat Sri Krsna de Heer der meesters is. Hij is de bron van alle incarnaties. Srila Gurudev vult dit aan met de bekende verzen krsnas tu bhagavan swayam uit het Bhagavatam en isvarah paramah krsnah uit het Brahma Samhita. Desondanks, in Vraja offert hij respect aan zijn vader Nanda Bábá, moeder Yasodá en anderen. Hij wordt blij als hij verliest tijdens een spel met zijn vrienden en als hij de restanten van hun bord eet en zijn eigen aan hun geeft. Zelfs als Hij keer op keer verslagen wordt in het gezelschap van de gopi’s. Hij ziet dit als zijn groot fortuin. Deze Krsna is sat-cit-ananda, eeuwig, volbewust en gelukzalig.
Het Srimad Bhágavatam beschrijft op vele plaatsen de zoetheid van deze gedaante. Srila Sanátan Gosvami en Srila Gurudev citeren beiden een aantal van deze verzen in hun commentaar en beschrijven de magie van deze gedaante in de kleinste details. Hopelijk zal dit je inspireren om het boek Sri Dámodarástakam aan te schaffen of via deze link te downloaden.
In het eerste vers van Sri Dámodarástakam beschrijft Sri Satyavrata Muni diezelfde betoverende gedaante van Sri Krsna als een twee-en-een-half jaar oude baby, wegrennend van Moeder Yasoda. Terwijl hij wegrende van zijn moeder, keek hij herhaaldelijk terug met doodsbange blikken. Zijn oorhangers glinsterden op zijn wangen en zijn nek was verfraaid met drie sierlijke lijnen. Behalve een gouden koord om zijn middel en enkel-belletjes om zijn aanbiddenswaardige lotus voeten die een onovertroffen charme resoneren, was zijn kleine gedaante volledig naakt.
De schoonheid van Sri Krsna’s gedaante besprekende komen Srila Sanátana Gosvami en Srila Gurudev beiden tot de conclusie dat de manifestatie van Sri Krsna’s schoonheid relatief is tot Zijn toegewijde’s liefde voor Hem. Ondanks dat het onderwerp van Srila Sanátan Gosvami’s commentaar Sri Krsna’s kinderspel is geeft hij een beschrijving van Sri Krsna’s gedaante tijdens de rása-lilá om de buitengewone glorie van deze specifieke gedaante te tonen. Deze gedaante van Sri Krsna, als de beste der dansers, een koeherders jongen met een fluit in zijn hand, is de oorsprong en de basis van alle incarnaties inclusief zijn gedaantes in Mathurá en Dváraká.
Het Doel
Vele geheimen worden onthuld in dit boek Sri Dámodarástakam. Ik kan gemakkelijk elke dag het Sri Dámodarástakam zingen en een lichtje offeren, maar als ik de wat-wie-en-waarom hiervan niet weet dan zal ik alleen bevrijding, de hemelse planeten of hooguit Vaikuntha kunnen bereiken. Dit boek maakt als een scherpe pijl duidelijk wat het doel van alle volgelingen van Sri Rupa Gosvámi is, nog specifieker dan alleen Krsna-prem of liefde voor Krsna. Als ik eenmaal dit exacte doel voor ogen heb dan zal alles wat ik doe het grootst mogelijke resultaat leveren.
Als twee voetbal teams tegen elkaar spelen maar er zijn geen doelposten, dan kunnen ze blijven spelen tot ze neervallen. Al spelen ze nog zo goed en al doen ze allerlei truckjes, zonder doelposten zal er nooit iemand winnen. Ze zullen heel fit en heel goed worden in hun spel, maar niets zal ermee bereikt worden.
Hetzelfde geld voor al onze devotionele activiteiten zoals het zingen van Sri Dámodarástakam, het offeren van een lampje elke dag, het chanten van onze rondjes etc. We kunnen heel goed worden in al deze activiteiten, maar als we de uiteindelijke reden achter al deze activiteiten niet weten dan kunnen we dit voor vele levens blijven doen en niets (hoger dan Vaikuntha) bereiken. Het is daarom van groot belang om dit Sri Dámodarástakam grondig te bestuderen, vooral in deze Kartik maand, de maand van Dámodar.
(1)
namāmīśvaram sac-cid-ānanda-rūpam
lasat-kuṇḍalam gokule bhrājamanam
yaśodā-bhiyolūkhalād dhāvamānam
parāmṛṣṭam atyantato drutya gopyā
Ik eer de Opperheer in Zijn eeuwige, volbewuste en gelukzalige gedaante met Zijn bengelende oorbellen. Hij is het stralende middelpunt van Gokul en uit vrees voor moeder Yashoda rent Hij weg van het stampblok, maar wordt uiteindelijk toch van achteren gegrepen door de rennende gopi.
(2)
rudantam muhur netra-yugmam mṛjantam
karāmbhoja-yugmena sātańka-netram
muhuḥ śvāsa-kampa-trirekhāńka-kaṇṭha-
sthita-graivam dāmodaram bhakti-baddham
Ik aanbid de al maar huilende Damodar, die Zich met beide lotushanden in de ogen wrijft, die vol schrik zijn. Zijn gehijg doet het kettinkje om Zijn hals met de drie mooie huidplooien al maar trillen. Die Damodar laat zich uiteindelijk binden door de liefde van Zijn toegewijden.
(3)
itīdṛk sva-līlābhir ānanda-kuṇḍe
sva-ghoṣam nimajjantam ākhyāpayantam
tadīyeṣita-jñeṣu bhaktair jitatvam
punaḥ prematas tam śatāvṛtti vande
Vol liefde eer ik wederom honderden malen Damodar, die met zulk spel en vermaak Zijn dorpsgenoten in een zee van gelukzaligheid verdrinkt. Hij laat daarmee aan degenen die doordrongen zijn van Goddelijkheid zien dat Hij zich door Zijn toegewijden laat overwinnen.
(4)
varam deva mokṣam na mokṣāvadhim vā
na canyam vṛṇe ‘ham vareṣād apīha
idam te vapur nātha gopāla-bālam
sadā me manasy āvirāstām kim anyaiḥ
0 stralende Heer van alle zegeningen! Noch de zegen van onpersoonlijke verlossing noch die van het verloste bestaan in Vaikuntha begeer ik van je. Ik verlang slechts dat jouw gedaante als koeherdersjongen zich altijd in mijn hart zal openbaren. Wat moet ik met andere dingen?
(5)
idam te mukhāmbhojam atyanta-nīlair
vṛtam kuntalaiḥ snigdha-raktaiś ca gopyā
muhuś cumbitam bimba-raktādharam me
manasy āvirāstām alam lakṣa-lābhaiḥ
Moge Jouw lotusgezicht omgeven door die zachte, diep donkere haarlokken en Jouw kers-rode lippen, die keer op keer door moeder Yashoda gekust worden, zich in mijn hart
openbaren. Dat doet me meer dan honderdduizenden andere zegeningen.
(6)
namo deva dāmodarānanta viṣṇo
prasīda prabho duḥkha-jālābdhi-magnam
kṛpā-dṛṣṭi-vṛṣṭyāti-dīnam batānu
gṛhāṇeṣa mām ajñam edhy akṣi-dṛśyaḥ
lk eer Jouw, o stralende Damodar, oneindige Vishnu. Ach Heer, wees me genadig en overstelp mij, diep ellendige en onwetende, ondergedompeld als ik ben in een zee van smart, door Jouw zegen met Jouw genadeblik. Word alstjeblieft zichtbaar voor mijn ogen.
(7)
kuverātmajau baddha-mūrtyaiva yadvat
tvayā mocitau bhakti-bhājau kṛtau ca
tathā prema-bhaktim svakām me prayaccha
na mokṣe graho me ‘sti dāmodareha
0 Damodar, zoals de beide zoons van Kuvera door Jouw vastgebonden Gedaante werden verlost en Je vol liefde eerden en dienden, schenk mij zo Jouw prema-bhakti. Het is beslist geen verlossing waarnaar ik verlang.
(8)
namas te ‘stu dāmne sphurad-dīpti-dhāmne
tvadīyodarāyātha viśvasya dhāmne
namo rādhikāyai tvadīya-priyāyai
namo ‘nanta-līlāya devāya tubhyam
Ik breng eer aan Jouw schitterende en glanzende touw, en ook aan Jou buik, die het heelal in zich bergt. Eer aan Jouw allerliefste Radhika, aan Jouw oneindige spel, en aan Jouzelf o Heer.