De Verschijning van Heer Jagannatha
Hoofdstuk 1: De Oorsprong van Ratha Yatra
Uit de lezingen van Tridandisvami Sri Srimad Bhaktivedanta Narayana Gosvami Maharaja
[gerespecteerde Hari-katha lezers, aanvaard onze nederige eerbetuigingen. Alle eer aan Sri Guru en Gauranga. Om jullie inachtneming van dit prachtige festival te ondersteunen, delen wij Srila Gurudeva’s lezing met jullie. Deze lezing bevat één van de goddelijke geschiedenissen achter de verschijning van Heer Jagannatha in deze onderwereld. Het Candana-yatra festival van de Heer wordt tegen het einde van de lezing vermeld. (Deze lezing werd later het eerste hoofdstuk van Srila Gurudeva’s ‘orsprong van Ratha-yatra.) Jullie aspirerende dienaren, het Harikatha-team]
Vandaag is het de dag van het Jagannatha Triomfwagenfestival. Wat is de betekenis van dit festival? Ons hart is als een triomfwagen, en wij bidden tot Krishna, “Kom alsjeblieft en neem plaats in mijn hart.” Dit is hoe de gopi’s tot Hem baden in Kuruksetra: “Je zou moeten komen en plaatsnemen in onze harten. Onze harten zijn Vrndavana. ”
De eerste historie van het verschijnen van Heer Jagannatha wordt gegeven in de Skanda Purana, alsmede in de Padma Purana, de Purusottama-mahatmya en Het Dagboek van Jagannatha. De versie die hier gepresenteerd wordt is afkomstig van de Skanda Purana en de Purusottama-mahatmya. Er zitten kleine verschillen tussen de versies van andere geschriften, maar de geschiedenis is fundamenteel hetzelfde.
In Satya-yuga leefde er een koning genaamd Indradyumna Maharaja, en zijn vrouw heette Gundica. Die koning heerste in het begin van de eerste helft van Brahma’s dag, toen Brahma eerst de materiële wereld schiep door de genade van Krsna en met de hulp van Mahamaya. Hij woonde in midden-India, in de stokoude stad Avanti Nagari in Ujjain, waar Krsna onderricht kreeg van Sandipani Muni. Hij en zijn koningin waren zeer religieus en gevorderde toegewijden, en hoewel ze van koninklijken bloede waren, hielden ze zich altijd bezig met dienst leveren aan Bhagavan. Die koning wilde de Allerhoogste Godspersoon met zijn eigen ogen zien, en hij wachtte voortdurend op een mogelijkheid. Hij bad altijd: “Wanneer zal de dag aanbreken dat ik mijn Heer zie?”
De koning heette reizigers die van de verschillende pelgrimsoorden van de wereld afkwamen altijd welkom, en dan met name die uit India, en liet ze dan binnen de muren van zijn paleis verblijven. Op een dag kwamen er enkele pelgrims daar de nacht doorbrengen. Ze kwamen net van een eersteklas heilige plaats (tirtha) af en hadden darsana genomen van de prachtige vierhandige Nila-Madhava; nu waren ze de glories van die deity met elkaar aan het bespreken. Een toegewijde ving toevallig hun gesprek op en lichtte de minister van de Koning erover in, en die minister lichtte op zijn beurt de koning in over de schoonheid van de deity. Hij zei tegen de koning, “Iedereen die de darsana van Nila-madhava ontvangt zal niet naar deze wereld hoeven terug te keren en zal voor eeuwig bevrijd zijn. Hij zal een vierhandige gedaante bereiken en een metgezel van Narayana worden in Vaikuntha. Zelfs als iemand de gelofte aflegt, ‘Ik zal morgen naar Zijn tempel gaan om Hem te zien’, maar diezelfde dag nog sterft zonder naar de tempel te zijn geweest, zal hij nog steeds naar Vaikuntha gaan en een vierhandige gedaante krijgen.”
De koning vroeg zich af, “Hoe kan ik de darsana van Nila-madhava verkrijgen? Waar bevindt Hij zich?” Hij wilde aan de pelgrims vragen waar hij Hem kon vinden, maar ze waren in de nacht vertrokken; aldus werd hij van zijn stuk gebracht en besloot om op een of andere manier naar de deity te zoeken. Hij riep Vidyapti, de zeer intelligente zoon van zijn priester, bij zich, alsmede als zijn officiers en bevelhebbers, en beval ze allemaal om in de verschillende richtingen te gaan zoeken: “Sommigen van jullie, ga naar het oosten, anderen naar het westen, anderen naar het zuiden, enzovoorts. Keer allemaal terug binnen drie maanden. Ik zal grote rijkdom en een belangrijke positie schenken aan degene die mij informatie verschaft over de verblijfplaats van de deity.” Op deze manier gingen alle officiers enthousiast op pad vanuit Madhya Pradesh. Vidyapati, die erg jong en knap was en alle goede eigenschappen bevatte, ging naar het oosten.
Na drie maanden waren ze allemaal weer teruggekeerd behalve Vidyapati, en de koning maakte zich zorgen omdat niemand wist waar hij was. Vidyapati was naar de oostkust van India gegaan, in de buurt van de Indische Oceaan, en daar reisde hij voortdurend, zoekend en zoekend naar Nila-madhava. Op een dag, aan de kust, zag hij een erg mooi dorp, waar zich een berg bedekt met bloemen en bomen bevond en waar de inwoners erg beschaafd waren. Het was bijna avond en hij besloot om in dat dorp te overnachten, dus zei hij tegen enkele van de inwoners, “Ik zou hier graag willen overnachten vannacht.” Ze antwoordden, “Visvavasu is de vooraanstaande leider van dit dorp. Hij is een sabara (een lagere sociale klasse), maar hij is erg gekwalificeerd en religieus van geest, en hij is ook intelligent, nederig, en ruimdenkend. Wanneer er een reiziger of gast komt, bezoekt hij het huis van Visvavasu; dus daar moet u heengaan.”
Toen Vidyapati daar aankwam, was Visvavasu niet thuis. Alleen zijn mooie zestienjarige dochter, Lalita, was daar. Zij deed de deur open en zei, “U kunt op mijn vader wachten, want hij is hier niet. Hij is eropuit gegaan, maar wanneer hij weer thuis komt zal hij alles regelen. Wees alstublieft zo vriendelijk om buiten te wachten.” Na een tijdje arriveerde Visvavasu. Een erg zoete geur kwam van zijn lichaam af, en hij droeg erg fraaie en geurige tilaka. Toen hij zijn gast zag schaamde hij zich en zei, “Oh, neem me niet kwalijk dat ik zo laat ben teruggekomen. U kunt nu mee naar binnen komen.” Hij en zijn dochter namen hun gast mee naar binnen. Erg blij die mooie persoonlijkheid te zien, zei Visvavasu tegen hem, “U kunt nu een paar dagen hier blijven.” Daarna zei hij tegen zijn dochter, “Zorg voor deze brahmana. Geef hem te eten en wat hij ook maar nodig heeft, en zorg voor hem in alle opzichten. Er hoort niets te ontbreken.”
Vidyapati nuttigde zijn maaltijd en rustte daar. Hij rook een heerlijke geur in het huis, vooral wanneer de heer des huizes thuis was, en hij vroeg zich af, “Waar komt die heerlijke geur vandaan? Ik heb nog nooit in mijn leven zoiets geroken. En dat meisje is zo mooi. Ik zou hier een paar dagen moeten blijven, en dan kan het zijn dat ik Nila-madhava vind.” Toen begon hij een paar dagen lang hier en daar te zoeken.
Lalita diende hem nu regelmatig, en geleidelijk aan raakte ze gehecht aan hem. Vidyapati begon een hechte vriendschap met haar te ontwikkelen, en na een tijdje werd hij verliefd op haar. Hij was al met iemand anders getrouwd, maar toch hield hij erg van Lalita; dus vroeg hij of ze aan haar vader wou vragen om hem toe te staan met haar te trouwen. Ze vroeg het haar vader, hij stemde in, en Vidyapati werd Visvavasu’s schoonzoon.
Visvavasu ging elke dag overdag weg, en kwam ’s avonds erg fris en lekker ruikend weer terug. Op een dag zei Vidyapati in het privé tegen zijn vrouw, “Mijn liefste, nu ben je mijn vrouw, en ik heb veel vertrouwen in je. Kun je me zeggen waar je vader elke dag heengaat voor aanbidding, en waar die lekkere geur vandaan komt? Zeg het me alsjeblieft.”
Lalita zei, “Ik kan het niet verklappen. Mijn vader heeft me bevolen niemand te vertellen waar hij heengaat. Hij zei, ‘Vertel niemand waar ik heenga. Houd het geheim, zeer, zeer geheim’.”
Vidyapati zei, “Je kunt het mij niet vertellen? Je bent één met mij, niet verschillend van mij. Je moet het me vertellen omdat ik je echtgenoot ben.”
Ze antwoordde, “Dan moet je me beloven dat je het nooit iemand zal vertellen.”
Vidyapati zei toen, “Een echtgenote hoort niet op deze manier te spreken. Ik weet dat je een erg kuise vrouw bent, dus je moet het me vertellen.” Daarna zweeg hij.
Lalita zei, “Ik zal het je vertellen. Hij gaat weg om een deity te aanbidden.”
“Welke deity?”, vroeg Vidyapati.
Ze antwoordde, “Ik heb beloofd het niet te verklappen, maar ik zal het je vertellen omdat je mijn man bent. Hij gaat om Nila-madhava te aanbidden.”
Vidyapati werd toen erg blij en dacht, “Na zo’n lange tijd heb ik eindelijk de naam Nila-madhava gehoord. Nila-madhava moet dus hier ergens in de buurt zijn.” Hij begon zoveel liefde en genegenheid voor zijn vrouw te tonen dat ze alles aan hem onthulde, en daarna verzocht hij haar, “Vraag alsjeblieft aan je vader of hij zijn schoonzoon met hem mee wil nemen.”
Ze zei, “Ja, ik zal je helpen.”
Nadat haar vader in de avond was teruggekeerd van zijn aanbidding en prasada had genomen, benaderde Lalita hem en ging bij hem op schoot zitten. Met veel liefde en genegenheid zei ze tegen hem, “Mijn liefste vader, ik wil één zegening van u.”
Hij antwoordde, “O, heel goed. Ik verlang ernaar om jou een zegening te geven. wat wil je?”
Ze zei tegen hem, “Ik wil iets heel speciaals. Ik weet dat u zult aarzelen om me dit te schenken, maar ik wil het.”
Haar vader vroeg, “Wat wil je hebben?”
Ze antwoordde, “O vader, ik wens dat u mijn man met u meeneemt om Nila-madhava te zien. Hij wil darsana nemen.”
Visvavasu overwoog of hij hem wel of niet mee zou nemen. Bezorgd dat als hij iemand meenam de deity gestolen kon worden of simpelweg zou verdwijnen, aarzelde Visvavasu. Toen Lalita zag dat hij niet erg bereid was, zei ze, “Als u Nila-madhava niet aan mijn man toont, zal ik vergif nemen en hier recht voor u sterven. Uw bezwaar betekent dat u mij niet als uw liefste dochter beschouwt.” En zo begon ze voorbereidingen te treffen om vergif te nemen.
Dit zijn de meest krachtige wapens van dames: “Ik zal sterven,” “Ik zal vergif nemen,” “Ik zal zelfmoord plegen.” Wat zal een man of vader dan zeggen? Uiteraard zal hij dan zeggen, “O, je kunt hebben wat je maar hebben wil.”
Visvavasu stond nu voor een groot dilemma en dacht, “Wat zal ik doen? Ik moet mijn enigste dochter redden. Ik moet haar deze zegening schenken.”
Hij zei, “Ik wil niet dat je sterft. Ik zal je echtgenoot met me meenemen en hem Nila-madhava laten zien, maar er is één voorwaarde. Ik zal hem stevig blinddoeken met een stuk zwarte stof, en wanneer we daar arriveren zal ik het verwijderen zodat hij darsana kan hebben. Daarna zal ik hem de blinddoek weer omdoen. Dus hij zal darsana hebben, maar hij zal niet weten waar hij is.”
Lalita ging toen naar haar man toe en zei tegen hem, “Vader heeft toegestemd je mee te nemen. Hij zal je blinddoeken gedurende de reis daar naartoe, maar wat maakt het uit.” Vidyapati was in de wolken en stemde ermee in om de blinddoek te dragen. Daarna zei ze tegen haar vader, “Ja, u kunt zijn ogen blinddoeken met een stuk zwarte stof.” Later, toen ze op de ossenkar zaten, plaatste Visvavasu de blinddoek over zijn ogen. Lalita, die erg slim en intelligent was, gaf haar man wat mosterdzaadjes en zei, “Hou deze bij in je zak. Nu is het regenseizoen gaande. Je kunt ze de ene na de andere laten vallen terwijl we reizen. Na een poosje zullen die mosterdzaadjes ontspruiten en groeien tot planten die fel gele bloemen voortbrengen. Dan zul je in staat zijn om de bloemen te volgen en daar op eigen houtje naar toe te gaan; je zult mijn vader de weg niet meer hoeven vragen.”
Visvavasu nam toen Vidyapati met zich mee op de ossenkar langs een zigzaggende route. Vidyapati liet een voor een de mosterdzaadjes op de grond vallen zonder dat zijn schoonvader het in de gaten had. Toen ze bij de voet van de berg arriveerden, lieten ze de ossenkar daar staan. Visvavasu nam Vidyapati bij de hand en leidde hem zo naar de tempel van Nila-madhava bovenop de berg. Toen ze de tempel betraden, verwijderde Visvavasu de blinddoek zodat Vidyapati Nila-madhavva kon zien. De deity had vier armen, en Hij hield een sankha (schelphoorn), cakra (discus), gada (knots) en padma (lotus) vast. Hij was erg mooi, maar in tegenstelling tot Nanda-nandana Krsna had Hij geen fluit en pauwenveer. Hij was meer zoals Narayana. Narayana is erg mooi, maar Krsna is de mooiste van allemaal.
Vidyapati werd erg gelukkig en begon te huilen, denkende, “Ik heb zo’n lange tijd naar Hem gezocht, zoveel maanden, en nu ben ik voldaan. Mijn leven is nu geslaagd.” Visvavasu zei toen tegen hem, “Wacht hier een poosje. Ik ga naar het woud om wat bloemen en andere parafernalia te halen om Hem te aanbidden. Daarna zal ik candana en andere artikelen offeren, arcana verrichten, en daarna zullen naar huis gaan.”
Terwijl Vidyapati wachtte, zag hij een prachtig meer met lotusbloemen, gonzende bijen en wat zoet zingende vogels. De takken van een mangoboom hingen boven het meer, en een zwarte kraai die op één van de takken aan het slapen was, viel in het meer. Onmiddellijk verscheen zijn ziel met vier handen. Daarna kwam Garuda aangesneld, nam die zeer mooie vierhandige persoonlijkheid mee op zijn rug, en vloog naar Vaikuntha. Vidyapati begon te denken, “O! Zonder enige beoefening van bhakti ging hij snel naar Vaikuntha. Hij heeft nooit iets zegenrijks gedaan. Hij was onzuiver; een kraai die vlees en andere afschuwelijke dingen eet. Maar toch werd hij door simpelweg in het meer te vallen vierhandig en ging naar Vaikuntha. Waarom zou ik hier blijven?” Hij wilde in de boom klimmen en ook in het meer springen, zodat hij ook een vierhandige gedaante zou verkrijgen en naar Vaikuntha zou gaan. Hij dacht, “Ik zou geen seconde meer moeten verspillen,” en begon onmiddellijk in de boom te klimmen. Toen hij halverwege was echter, riep een etherische stem tot hem, “Pleeg geen zelfmoord enkel zodat je verlost kan worden en naar Vaikuntha kan gaan. Je hebt nog vele belangrijke diensten te verrichten ten bate van de hele wereld, dus sterf nog niet. Wees geduldig. Alles zal volbracht worden. Keer onmiddellijk terug naar Maharaja Indrayumna en vertel hem dat Nila-madhava hier is.”
Ondertussen keerde Visvavasu terug met vele bloemen en andere parafernalia en zei tegen Vidyapati, “O, kom met me meedoen.” Hij had er geen flauw benul van wat er gebeurd was. Visvavasu bereidde candana en andere ingrediënten voor, verrichtte de hele dag door aanbidding, offerde gebeden en hield zich bezig met vele andere toegewijde activiteiten. Alle inwoners van die plek stonden bekend als dayita’s, wat ‘degenen die erg dierbaar zijn tot Krsna’ inhoudt. Visvavasu stond bekend als dayita-pati, de meester van al degenen die geliefd zijn. Hij diende op deze manier, ook al was hij een sabara. Hij was volledig overgegeven en riep altijd uit, “Nila-madhava!” nu was Vidyapati ook heel erg gecharmeerd door de glories van de deity en was in de wolken toen hij de aanbidding van Nila-madhava, die zijn schoonvader verrichtte, waarnam.
Toen Visvavasu zijn diensten geleverd had, deed hij de blinddoek weer om bij Vidyapati en vertrokken ze. Na een paar uur, wederom reizend in een zigzag patroon, kwamen ze thuis. Toen werd Visvavasu door Nila-Madhava aangesproken, die tegen hem zei, “Je hebt me voor een lange tijd gediend. Nu wil Ik de Koninklijke dienst aanvaarden van een zeer hoge klasse toegewijde genaamd Indrayumna Maharaja. Wees niet bang en maak je geen zorgen.” Visvavasu raakte echter onmiddellijk van streek en dacht, ‘O, Thakurji zal naar Maharaja Indrayumna gaan? Ik de gedachte aan gescheidenheid niet verdragen. Deze jongen zal teruggaan en het de koning vertellen, en dan zal de koning komen en Nila-madhava meenemen.’ Toen arresteerde hij Vidyapati praktisch en sloot hem op in een van de kamers van zijn huis.
Vidyapati kon nergens heen, dus zei hij tegen zijn vrouw, “Help me alsjeblieft. Ik wil spoedig terugkeren naar Madhya Pradesh. Ik heb beloofd mijn koning te helpen, die met zijn hele familie hierheen wil komen om Nila-madhava te dienen. Help me alsjeblieft. Jij bent mijn vrouw; mijn wederhelft.”
Lalita was het er mee eens en zei, “Je kunt gaan. Ik zal je helpen.” Daarna zei ze tegen haar vader, “Als u hem niet vrijlaat uit deze gevangenis, zal onmiddellijk zelfmoord plegen.” Ze stond klaar om zelfmoord te plegen, dus haar vaders hart smolt van mededogen en liet hij Vidyapati vrij. Nu dat hij was vrijgelaten, verzekerde Vidyapati zijn vrouw, “Ik zal spoedig terugkreren. Maak je geen zorgen.” Toen vertrok hij snel en ging op weg naar het koninkrijk van Indrayumna.
Hij liep aan een stuk door tot hij uiteindelijk terug was in Avanti Nagari. Hij was zes maanden weggeweest, en Koning Indrayumna was erg verheugd toen hij van Vidyapati vernam dat hij Nila-madhava had ontdekt. Vidyapati zei, “Kom alstublieft met me mee.” De koning besloot, “Ik zal daarheen gaan met mijn hele koninkrijk, mijn rijkdom, mijn vrouw en mijn soldaten en commandanten.” Hij wilde Nila-madhava naar zijn koninkrijk brengen, om Hem voor de rest van zijn leven te aanbidden. Startend vanuit Ujjain, bereikte hij de plaats ongeveer honderd mijl ten zuiden van Puri. Maar toen hij daar aankwam waren er geen mosterdzaadbloemen. Er was ook geen heuvel en geen dorp, want door het verlangen van Nila-madhava was het hele dorp bedekt onder een honderd voet dikke laag zand. Alles was bedekt, inclusief de heuvel, en Nila-madhava was er niet.
De koning begon te huilen. Met zijn blikveld richting de oceaan ging hij op een mat van stro zitten en besloot, “Ik zal niets te eten nemen totdat ik darsana heb Nila-madhava; als ik Hem niet te zien krijg zal ik sterven. Ik kwam hier met mijn hele koninkrijk, al mijn rijkdom, mijn vrouw en familie, maar ik kreeg geen darsana van de Heer. O, ik moet mijn leven opgeven.” Toen, terwijl hij begon te chanten, “Nila-madhava! Nila-madhava! Nila-madhava!” en de zich ze de Heer heugde, riep een stem uit de hemel tot hem, “Ik zal niet komen, maar wees niet ongerust. Ik zal niet hier komen om u darsana te geven, maar u zult toch in staat zijn me te zien. Ik zal Brahma sturen. U dient met Brahma naar Vaikuntha te gaan, en daar zult u Mijn darsana kunnen nemen. In deze wereld zal ik u geen darsana schenken in de vorm van Nila-madhava, maar Ik zal Me manifesteren in vier gedaantes: Jagannatha, Baladeva, Subhadra en Sudarsana Cakra. Wacht dichtbij de oceaan waar Banki-muhana [deze plek staat vandaag de dag bekend als Cakra-tirtha en ligt aan het deel van de oceaan dat bekend staat als de Baai van Bengalen, waar het water zich richting West-Bengalen begeeft] zich bevindt. Ga daarheen en wacht, en een daru-brahma (bhagavan in de vorm van hout) zal komen. Hij zal zich manifesteren in de vorm van een grote, geurig rode boomstam, en de tekens van sankha, cakra, gada en padma zullen overal op die vorm zichtbaar zijn. Ga daarheen. Haal Me uit het water en vervaardig vier deity’s uit die boomstam. Dan zult u in staat zijn me te aanbidden.”
Brahma kwam snel en nam de koning met hem mee naar Vaikuntha, waar hij vrijelijk kon staren naar Nila-madhava terwijl hij met zijn metgezellen praatte. De koning raakte zelfs nog mee gehecht en begon te huilen, en toen zei Brahma tegen hem, “Laten we gaan. Hij zal niet in deze gedaante naar de aarde komen, maar Hij zal in vier gedaantes komen. Laten we nu naar de plaats gaan die Hij heeft aangewezen en daar op Hem wachten.”
Ondertussen, terwijl de koning weg was, waren er vele jaren verstreken en was de hele wereld veranderd. Voordat hij vertrok had hij een hele grote en prachtige, hoge tempel gebouwd maar ook deze was nu met zand bedekt. Het zand was al vele malen verwijderd, maar de tempel was oud geworden en in een staat van verval geraakt. Er was een nieuwe koning gekomen die de tempel gerepareerd had en vervolgens verkondigde dat hij degene was die de tempel had gebouwd. Maar nu dat Indrayumna was teruggekeerd, zei hij tegen de nieuwe koning, “Dit is niet uw tempel; ik heb hem gebouwd, dus ik ben de eigenaar van deze tempel. U hebt slechts reparaties uitgevoerd.” Er was een kraai genaamd Kakabhusundi, die getuige was geweest van het spel en vermaak van Ramacandra en ook van het bouwen van de tempel door Indrayumna; en nu legde die kraai een getuigenis af ten behoeve van Indrayumna. Brahma meldde zich ook en stemde in, “Deze koning heeft de tempel gebouwd. U hebt de tempel slechts gerepareerd.” Op deze manier werd Koning Indrayumna weer de meester.
Op een of andere manier, door Krsna’s genade, was de vrouw van de koning daar. Hij had helemaal geen kinderen, dus het was slechts hij en zijn vrouw. De koning en zijn nieuwe metgezellen en leger wachtten op de deity, en uiteindelijk zag hij de rode boomstam, die overal gemarkeerd was met sankha, cakra, gada en padma. Hij benaderde die boomstam met zijn leger en olifanten en ze deden hun uiterste best om de boomstam uit het water te slepen, maar kregen het niet voor elkaar. Vele olifanten en sterke mannen, en zelfs zijn hele leger kreeg de boomstam niet uit het water.
De etherische stem kwam weer en zei tegen de koning, “Breng mijn oude dienaar Dayita-pati Visvavasu, en zijn dochter ook. Visvavasu zal me aan de ene kant dragen, en de brahmana Vidyapati zal me aan de andere kant dragen. Breng ook een gouden triomfwagen voor Me mee. Ik zal gemakkelijk uit het water komen, en daarna kunnen jullie alles regelen.” Door de kracht en wil van Nila-madhava waren Visvavasu, Lalita en Vidyapati nog steeds in leven en nu werden ze met eer gebracht in een triomfwagen. De koning verzocht hen alle drie het water van de oceaan in te gaan en de boomstam op te tillen. Vidyapati en zijn vrouw en schoonvader begonnen toen te tillen en tegelijkertijd tot de boomstam te bidden, “Jaya Jagannatha! Jaya Jagannatha! Nila-madhava! Nila-madhava! O alstublieft, wees alstublieft genadig en kom op onze triomfwagen zitten.”
De boomstam kwam erg gemakkelijk uit het water en werd op de gouden triomfwagen naar de plaats gebracht waar de Jagannatha tempel zich nu bevindt. De koning bewaarde de boomstam daar in een grote hal, nodigde alle timmermannen van Orissa uit en zei tegen ze, “Ik zal jullie grote rijkdom schenken als jullie de vigraha kunnen maken.” Erg beroemde timmerlieden kwamen daar naartoe in hun verlangen om de deity te maken, maar hun gereedschap en instrumenten braken zodra ze het ijzerharde hout aanraakten. Toen kwam er een oude maar mooie brahmana naar voren. Hij had wat gereedschap gepakt en zei tegen ze, “Mijn naam is Maharana. Ik ben erg deskundig, en ik kan de vigraha maken voor jullie.” Die brahmana was eigenlijk Nila-madhava of Jagannatha Zelf, in de gedaante van een oude brahmana. Hij vervolgde, “Ik zal de vigraha in eenentwintig dagen voltooien, maar jullie moeten me beloven dat de deur naar deze hal gesloten zal blijven. Ik zal daar alleen zijn met mijn gereedschap, en na eenentwintig dagen zal ik de deur openen zodat jullie de deity kunnen zien. Op dat moment kunnen jullie Hem meenemen naar de tempel en Hem daar dienen en aanbidden.” De koning antwoordde, “Ja, ik zal uw instructies opvolgen. Ik zal de deur niet openmaken.”
De brahmana ging naar binnen met zijn gereedschap en deed de deur van binnen op slot. Veertien dagen lang was er geen geluid te horen, en Indrayumna Maharaja werd erg ongerust. Hij dacht, “Wat kan er toch aan de hand zijn? De brahmana heeft de hele tijd geen druppel water genomen, noch iets gegeten. Misschien is hij wel dood.” Zijn premier zei toen tegen hem, “Maak de deur niet open; hier steekt een mysterie achter. Open de deur alleen na eenentwintig dagen; niet eerder.” Echter, de vrouw van de koning verzocht hem dringend, “Als je de deur niet nu openmaakt, sterft de brahmana wellicht en zullen wij schuldig zijn aan brahma-hatya (de zonde van het doden van een brahmana). We moeten de deur openmaken. Schiet alsjeblieft op.” De koning antwoordde, “De brahmana zei tegen me dat ik de deur niet moest openmaken voordat er eenentwintig dagen verstreken waren. Hoe kan ik hem openmaken?” Ze smeekte hem keer op keer, en uiteindelijk riep de koning zijn timmerlieden op de sloten weg te knippen; hij opende de deuren met geweld en trad binnen.
Eenmaal binnen in de hal, stond de koning versteld, want hij kon de brahmana niet zien. Hij vroeg, “Waar is de brahmana Maharana?” de vier deity’s Jagannatha, Baladeva, Subadra en Sudarsana waren daar, maar ze waren nog niet helemaal af. Hun ogen en neuzen waren slechts ronde vormen, hun armen waren maar de halve lengte en hun handen en voeten waren nog niet af. Er was nog niets af. De koning begon te huilen. Zijn hart openend aan zijn premier, zei hij, “Ik heb een overtreding gemaakt door mijn belofte te verbreken. Wat zal ik nu doen?” huilend wilde hij weer zelfmoord plegen.
In een ander verslag, wellicht uit een andere schepping, was de brahmana wel aanwezig toen de koning de deur openmaakte en zei onmiddellijk tegen hem, “Waarom bent u naar binnen gekomen terwijl ik nog bezig ben? Nu zijn er slechts veertien dagen verstreken. Ik wilde nog zeven dagen om de vigraha’s erg mooi te maken. Waarom heeft u de deur opengemaakt? Nu zijn er slechts ronde ogen. Nou ja, ik denk dat het de wil van God Zelf, Jagannatha, is. Anders zou ik in staat zijn geweest om de taak te volbrengen, en zou u me niet hebben onderbroken.” Na dit te hebben gezegd, verdween de timmerman, en op dat moment begrepen de koning en zijn metgezellen dat hij niet slechts een brahmana timmerman was, maar Krsna Zelf. Toen begonnen ze te treuren van gescheidenheid.
De deity beval de koning toen via Zijn etherische stem, “Maak je geen zorgen. Er steekt hier een mysterie achter. Ik verlangde ernaar om Me zo te manifesteren, en er is een hele diepe reden voor. Hou Me in de tempel en begin Me te aanbidden in de gedaante van deze deity’s.” Jagannatha vervolgde, “Volg alsjeblieft Mijn orders op. Visvavasu en zijn schoonzoon Vidyapati zullen Mij aanbidden, samen met de twee vrouwen van Vidyapati. De zonen van Vidyapati’s brahmana vrouw zullen omstebeurt aanbidden, en de zonen van zijn sabara vrouw zullen vele verschillende soorten voedsel bereiden. Vele dayita’s in de dynastie van Visvavasu zullen Mij tien dagen lang dienen tijdens een Ratha-yatra festival. Alleen zij zullen Mij aanbidden in die periode; niemand anders zal de aanbidding verrichten. Zij alleen zullen Baladeva, Subadra en Mij op triomfwagens plaatsen, en zij zullen ons naar Gundica Mandira brengen. Maak een 10-daags festival dat vanaf vandaag begint, en neem deze triomfwagens mee naar de Gundica Mandira.”
Het was op verzoek van koningin Gundica dat de evenementen van dit spel en vermaak zich ontvouwden zoals ze deden, en dat is waarom de tempel naar haar is vernoemd. Thakurji vervolgde, “We zullen al die dagen daar blijven, en daarna mag je ons mee terug nemen. Je dient vele festivals te houden, zoals Snana-yatra, Candana-yatra, Hera-pancami enzovoorts.”
Tijdens de Candana-yatra wordt het hele lichaam van Jagannatha voor vele dagen bedekt met candana. In die tijd wordt de vijaya-vigraha deity die bekend staat als Govinda op een hele fraaie boot geplaatst in Narendra-sarovara, en dan vindt Zijn bootspel en vermaak plaats. Daarna, tijdens Snana-yatra, ontvangt de deity abhiseka van duizenden kruiken gevuld met water uit alle heilige plaatsen van India, en Zijn bad duurt zo lang dat Hij ziek wordt. Zijn maag raakt van streek en Hij wordt ziek. Op dat moment neemt Laksmi Hem mee naar haar paleis en sluit de deuren voor vijftien dagen. Sri Caitanya Mahaprabhu kon niet overleven zonder de deity en daarom ging Hij naar Alalanatha en huilde, “Waar is Krsna? Waar is Krsna?” Hij werd gek, zo erg dat de stenen die Hij aanraakte in Alanatha smolten. Waar Hij ook maar Zijn pranama bracht; waar ook maar Zijn handen, hoofd en ander ledematen werden geplaatst, werden hun afdrukken zichtbaar in dat stuk steen.
Alleen de dayita’s, de familie van Visvavasu Sabara, kunnen Jagannatha dienen gedurende Ratha-yatra. Eigenlijk zijn er twee soorten dienaars. De ene soort komt uit de familie van Vidyapati’s oorsprinkelijke brahmana vrouw, en deze toegewijden doen arcana en seva. Degenen die van Lalita afkomen worden supakara (uitmundende koks) genoemd, omdat Jagannatha hen als Zijn koks heeft aanvaard ook al zijn ze van lage afkomst. Zij koken heel snel en eenvoudig niet minder dan honderd bergen rijst en dahl, en een verscheidenheid aan andere gerechten. Ze zijn deskundig in het gebruiken van vele fornuizen, en zij plaatsen minimaal vijfentwintig aarden potten op één fornuis.
De koning bad, “O Thakurji, ik wil een zegen zodat ik U mag dienen.”
Thakurji antwoordde, “Welke zegen wilt u?”
De koning zei, “Ik wens dat er noch zonen noch dochters zullen zijn in mijn dynastie. Ik wil geen kinderen. Ik weet dat U mijn wens zult vervullen.”
Thakurji glimlachte en vroeg, “Waarom wilt u geen kinderen?”
De koning antwoordde, “Nadat ik gestorven ben, zullen zij vechten over geld, en zullen geen interesse hebben om U te dienen. Er zal zoveel geld komen om U te dienen, en zij zullen denken, ‘Dit is mijn bezit’ of ‘Jagannatha is mijn bezit.’ Ik wil niet dat er familieleden van mij zijn die denken, ‘Deze tempel is van mij, Jagannatha, Baladeva en Subhadra zijn mijn bezit, en al het geld dat komt als pranami (donaties) is daarom voor mijn genot.’ Als ze op zo’n manier denken, zullen ze alles voor hun eigen zingenot gebruiken en naar de hel gaan.”
Vandaag de dag zien we deze mentaliteit in heel India en over de hele wereld. Deze dagen benaderen beginnende toegewijden mensen en zeggen, “Geef me wat geld om mijn gurudeva te dienen. Ik wil Thakurji Jagannatha, Baladeva en Subhadra dienen. Ik wil Radha en Krsna dienen, dus doneer iets.” Dan, wanneer ze die donatie krijgen, geven ze nog geen enkele cent aan gurudeva of Thakurji. Ze denken, “Nu ben ik de genieter!” ze houden het geld op zak en dan vragen ze, “Welke bank is het beste om geld te storten?” sommigen kunnen antwoorden, “Je kunt naar Zwitserland gaan; daar vind je de allerbeste.” Dan zullen ze zeggen, “Nee, ik wil mijn geld in India houden zodat ik daar kan wonen. Kun je me vertellen welke de veiligste bank van India is om mijn geld te bewaren?” Ze vergeten dat ze dat geld inzamelden voor gurudeva. Zou iemand het geld hebben gegeven als ze dachten dat het voor die discipel was? En wat zal de straf zijn? Krsna maakt zich zorgen dat Hij tot nu toe nog geen hel heeft geschapen die geschikt is voor hen.
In India denken ook vele gosvami’s dat zij de eigenaars zijn van hun tempels. Ze nemen de pranami en houden zich bezig met allerlei pseudoactiviteiten. Je moet hier altijd voorzichtig mee zijn; anders zal bhakti niet naar je toe komen. Zij zal denken, “Deze persoon is erg egoïstisch. Hij wil de meester zijn van zijn gurudeva, en ook van Krsna.”
De koning verzocht daarom, “Er dient niemand te zijn die ook maar een enkele paisa neemt. U bent de eigenaar. Uzelf dient degenen die U zullen dienen af te vaardigen. De managers dienen regelmatig vervangen te worden, en ze horen dienaars te zijn, als trustees.” Een trustee is iemand die het toevertrouwd kan worden te dienen zonder enig verlangen naar zelfwinst. De koning van Orissa is altijd de trustee, en na hem wordt er iemand anders uitgekozen. Ze zijn niet werkelijk koningen, in die zin dat ze nog geen cent of paisa voor zichzelf kunnen nemen. Als ze dat wel zouden doen, zouden ze geruïneerd worden.
Na de woorden van de koning te hebben gehoord, begon Jagannatha te glimlachen, en zo begon het Ratha-yatra festival. Er is zoveel relevante leer te vinden in deze geschiedenis.