Tridandisvami Sri Srimad Bhaktivedanta Narayana Gosvami Maharaja
[Een lezing, gegeven tijdens Srila Narayana Gosvami Maharaja’s Vyasa-puja viering]
Kona, Hawaï
Gurudeva: Vandaag is het Vyasa-puja; MIJN [met een nadruk op het woord “mijn”] Vyasa-puja. Dit houdt in dat het mijn plicht is om Srila Vyasadeva te aanbidden. Het is mijn plicht om mijn Gurudeva te aanbidden, de hele guru-parampara, Krsna-tattva, Radha-tattva, Mahaprabhu-tattva, Gaur-Gadhadhara-tattva, Nityananda prabhu, Baladeva prabhu, en alle andere aanbiddenswaardige persoonlijkheden. Dit heb ik vandaag gedaan. De Sapta-pancaka’s waren stipt en naar behoren aanbeden. [*zie eindnotitie 1]
Ik heb de Vyasa-puja viering van mijn Gurudeva gezien en georganiseerd. Ik heb ook de Vyasa-puja van Param-pujyapada Srila Bhakti Dayita Madhava Gosvami Maharaja en Parama-pujyapada Srila Bhakti Pramoda Puri Gosvami Maharaja gezien. Zij aanbeden hun Gurudeva, de hele guru-parampara, en dan Sri Sri Radha-Krsna, Gaura-Nityananda Prabhu, Gaura-Gadhadhara enzovoorts.
Er zijn zeven pancaka’s: vyasa-pancaka, Krsna-pancaka, sanakadi-pancaka, panca-tattva-pancaka, upasya-pancaka, acarya-pancaka en guru-pancaka. Iedere sannyasi in onze geestelijke erfopvolging dient op deze manier te aanbidden op zijn verjaardag. Op de verschijningsdag van mijn Gurudeva, nadat zijn discipels de guru-parampara hadden aanbeden, aanbeden ze hem. Ik zag hoe hij ze met grote nederigheid vertelde, “Ik ben niet zelfstandig gekwalificeerd om jullie offerandes te aanvaarden.”
Om het even welke kwaliteiten er ook maar aanwezig zijn in mij, wat ik ook doe en predik; de verdienste daarvoor behoort enkel toe aan mijn Gurudeva en onze guru-parampara. Als er enig lof op mij afkomt van de talrijke toegewijden die mijn hari-katha aanhoren, dan behoort die lof niet werkelijk aan mij toe. Integendeel, het behoort toe aan mijn Gurudeva, parama-gurudeva (de guru van de guru), de guru-parampara, Srila Rupa-Gosvami, Sri Caitanya Mahaprabhu en Sri Krsna.
Bijvoorbeeld, Sri Krsna onderwees Uddhava in het elfde canto van Srimad-Bhagavatam, en hun gesprek wordt Uddhava-sandesh genoemd. Ik ben hun simpelweg hun woorden aan het herhalen als een papagaai. Ik ben niets. Als ik hun woorden niet aan het prediken was, zou niemand mij vandaag aanbidden. Daarom gaat alle aanbidding naar de lotusvoeten van mijn Gurudeva. Het vals ego van “Ik ben een grote acarya” hoort mij niet te raken. Er dient geen spoor van dit in mijn hart te zitten. Ik zeg ook tegen de sannyasi’s die namens mij prediken dat ze geen vals ego dienen te hebben.
Vandaag offer ik jullie geschenken aan de lotusvoeten van mijn Gurudeva, en hij zal ze aan onze guru-parampara, Sri Sri Radha-Krsna, Sri Gaura-Gadhadhara en alle andere aanbiddenswaardige persoonlijkheden geven.
In Vedanta-sutra schreef Srila Vyasadeva, “anandamaya abhyasat.” [*zie eindnotitie 2] De betekenis is dat de Allerhoogste Waarheid anandamaya is, vol plezier, en Hij ook de belichaming van genot is. Wij aanbidden Hem, chanten Zijn naam, en houden ons bezig met alle takken van bhakti. Dit wordt abhyasat, toegewijde praktijken, genoemd.
Sankaracarya, Ramanuja, Madhvacarya, Visnusvami en Nimbaditya hebben allemaal commentaren op Vedanta-sutra geschreven, waarin zij hun filosofische concepten hebben uiteengezet. Sripad Sankaracarya zag dat de Veda’s en Upanisads verklaren: “Vijnanam anandam brahma—De allerhoogste realiteit is goddelijke kennis en gelukzaligheid.” (Brhad-aranyaka Upanisad 3.9.34) Hij zag deze Vedische teksten die verklaarden: “Brahma is ananda,” “Brahma is rasa-svarupa” (de belichamingen van smaakvolle luimen) enzovoorts. Hij zag ook de verklaring, “Anandamayo abhyasat.”
Sankaracarya is een incarnatie van bhakta Sankara, Sada-siva. In opdracht van zijn Meester speelde hij de rol van het afwijzen van de ware betekenis van de hierboven vermelde verzen. In plaats daarvan predikte hij, “Wij zijn datzelfde Brahman (Allerhoogste Absolute Waarheid). Wij zijn die onpersoonlijke God.” [De werkelijke betekenis is: “Er bestaat niets buiten Brahman.” (Chandogya Upanisad 3.14.1)] Hij predikte, “Prajnanam brahma—kennis is Brahman.” [De eigenlijke vertaling is: “Prajna, zuivere kennis, is transcendentaal en bestaat uit dezelfde spirituele substantie als Brahman.” (Aitareya Upanisad 1.5.3)]
In zijn commentaar op de zin, “anandamayo ‘bhasyat,” schreef Sankaracarya dat Vyasadeva anabajata-svat is, wat betekent dat Vyasa min of meer onwetend was. [*zie eindnotitie 3] Aan de ene kant beschouwde hij Vyasa als zijn Guru, maar tegelijkertijd zei hij dat Vyasa onwetend is. Daarom is zijn puja (aanbidding) van Vyasadeva niet waarlijk Vyasa-puja.
Iemand die zijn Gurudeva aanbidt hoort niet zoals Sankaracarya te zijn, denkend, “Ik weet dat mijn Gurudeva niet alles weet. Hij is in bepaalde opzichten onwetend.” Deze mentaliteit is een grote overtreding. We moeten hier voor oppassen. Ik heb dit van mijn Gurudeva gehoord, en dat staat ook geschreven in Brahma-sutra. We zouden moeten proberen om de zelfgerealiseerde woorden van Guru te volgen; woorden die hij van zijn Gurudeva en guru-parampara heeft ontvangen.
Er zijn zoveel sprekers, dus, ’s avonds zullen zij de kans krijgen om over guru-tattva te spreken. Degenen die het Goddelijke Koppel Sri Sri Radha-Krsna willen dienen, zouden moeten onthouden dat het niet mogelijk is om dat te doen zonder Guru. Zonder overgave aan de bonafide Guru zal er geen spoor van bhakti komen.
Er zijn drie soorten guru-sevaka’s. De eersteklas discipels zijn degenen die, zonder enig bevel, het meest innerlijke verlangen van het hart (mano-‘bhistam) van gurudeva kennen en zonder enige aarzeling volgen. Je zou moeten proberen om zo te zijn. Het is niet nodig voor gurudeva om zo’n discipel te bevelen. Een eersteklas discipel zal automatisch weten wat hij moet doen, en hij zal dienovereenkomstig dienen.
Een tweedeklas discipel zal een instructie krijgen van zijn guru maharaja en dan die instructie opvolgen.
Wat betreft de derdeklas discipel; zelfs nadat zijn Gurudeva hem een instructie heeft gegeven, volgt hij die nog steeds niet. Hij is een vaka, oftewel kraanvogel; geen sevaka, oftewel discipel. Haal ‘se’ weg en wat er overblijft is ‘vaka’. Hij is als de kraanvogel die op één poot in het water staat, met ogen die gesloten lijken in meditatie, maar in werkelijkheid naar het water beneden kijken. Hij is aan het wachten totdat hij een vis voorbij ziet zwemmen zodat hij naar beneden kan springen en hem kan verslinden.
We dienen te trachten de mano-bhista (meest innerlijke verlangen van het hart) van onze Gurudeva te kennen. Als je een verlangen hebt om te dienen, dan zul je realiseren wat je Gurudeva wil. Ik heb dit in mijn Gurudeva gezien, en ik heb hierover geschreven in zijn biografie. Zonder de noodzaak van een bevel, voerde hij de mano-bhistam van zijn Gurudeva uit.
sri caitanya-mano bhistam sthapita yena bhutale
svayam rupa kada mahyam dadati sva-padantikam
[“Wanneer zal Sri Rupa Gosvami mij de beschutting van zijn lotusvoeten schenken? Omdat hij het meest innerlijke verlangen van Sri Caitanya Mahaprabhu begreep, was hij in staat om deze missie te stichten in deze wereld. Hij zeer dierbaar tot de Heer.” (Sri Prema-bhakti-candrika – Narottama Dasa Thakura)]
Srila Rupa Gosvami kende het meest innerlijke verlangen van het hart van zijn Gurudeva, Sri Caitanya Mahaprabhu. Mahaprabhu heeft nooit een boek geschreven—Hij schreef enkel de acht verzen van Sri Siksastakam. Srila Rupa Gosvami wist wat Mahaprabhu wilde, en hij vervulde Zijn verlangens. Hij stelde voor het eerst het parakiya (liefde van minnaar en minnares) gemoed van Sri Krsna en gopi’s vast in deze wereld. Hoewel er over geschreven was in Srimad-Bhagavatam, waren de leden van de Ramanuja-sampradaya, Madhva-sampradaya en andere sampradaya’s niet in staat om het parakiya gemoed als het allerhoogste te beschouwen; en anderen waren het aan het bekritiseren. Srila Rupa Gosvami bewees, via bewijs uit sastra, alles wat Sri Catanya Mahaprabhu door Zijn activiteiten had getoond en aan de wereld wilde geven. Dit was zijn uitmuntende dienst aan Mahaprabhu.
Dus wij dienen te proberen achter de wens van onze Gurudeva te komen, en dat hartgrondig te volgen.
[*eindnotitie 1; betreffende de zeven pancaka’s:
Guru-pancaka (Sri Guru, Parama-guru, Paramesthiguru, Paratpar-guru, Paramparat-guru); 2) acarya-pancaka (Sri Sukadeva, Ramanuja, Madhva, Visnusvami, Nimbaditya); 3) vyasa-pancaka (Sri Vedavyasa, Paila, Vaisampayana, Jaimini, Sumanta); 4) sanakadi-pancaka (Sri Sanat, Sanatkumara, Sanatana, Sanandana, Visvaksena); 5) krsna-pancaka (Sri Krsna, Vasudeva, Sankarsana, Pradyumna, aniruddha); 6) upasya-pancaka (Sri Radhika, Krsna, Gaura, Gadadhara, Sri Gurudeva); en 7) panca-tattva-pancaka (Sri Krsna Caitanya, Nityananda Prabhu, Advaita Acarya, Gadadhara Pandit, Srivasa Thakura).]
[* eindnotitie 2; betreffende Anandamayo ‘bhyasat:
“Gehechtheid aan dit lichaam en aan dingen die gerelateerd zijn aan dit lichaam is niets anders dan het duister van onwetendheid. Het gevoel van beziterigheid, of ‘mijn-heid’, dat we hebben voor de dingen van deze wereld, valt ook in de categorie van het duister van onwetendheid. Aan de andere kant is Krsna dienen in onze wezenlijke gedaante het licht, en het schenkt ons volledig en eeuwig geluk. Waarom? Omdat Para-brahma ananda en anandamaya is; Hij is een eindeloze oceaan van geluk. In Brahma-sutra wordt gezegd, “Anandamayo ‘bhyasat.” Als je bhakti-yoga beoefent om anandamaya, de belichaming van geluk, te verkrijgen, dan kun je werkelijk geluk hebben.” (Srila Narayana Maharaja’s Interfaith bericht van 14 juni, 2003)]
[“En als we Krsna’s activiteiten op de juiste manier begrijpen, dan: ananda-cinmaya-rasa-pratibhavitabhih; dan bereiken we het platform van ananda-cinmaya-rasa. We zijn op zoek naar ananda, gelukzaligheid. Dat is de informatie uit de Vedanta-sutra. Anandamaya abhyasat. Wij levende wezens zijn van nature gelukzalig, geluk zoekend.” (Srila Bhaktivedanta Svami Prabhupada lezingen; Mayapur, 29 maart, 1975)]
[“In Vaikuntha, de spirituele wereld, bestaat er geen bezorgdheid of angst. Vaikuntha betekent, “vrijheid van bezorgdheid,” en in Vaikuntha zijn de bevrijde zielen altijd aan het dansen en zingen en prasada aan het nemen. Er zijn geen fabrieken of technische instituten en er is geen hard werk. Er is geen noodzaak voor deze kunstmatige dingen. In Vedanta-sutra wordt verklaard, anandamayo ‘bhyasat: (Vedanta-sutra 1.1.12) God is anandamaya, vol gelukzaligheid en genot. Aangezien wij essentiële onderdelen van God zijn, bezitten wij deze zelfde kwaliteiten. Dus het doel van onze yoga is om mee te doen met de allerhoogste anandamaya, Sri Krsna, om deel te nemen aan Zijn dansfeest. Dan zullen we waarlijk gelukkig zijn. (Srila Bhaktivedanta Svami Prabhupada lezingen; Hyderabad, 29 november, 1972)]
[De Heer wordt in alle geschriften beschreven als lila-purusottama, de Allerhoogste Godspersoon die vanuit Zijn eigen natuur altijd bezig is met transcendentaal spel en vermaak. In de Vedanta-sutra wordt Hij ook beschreven als anandamayo ’bhyasat (Vedanta-sutra 1.1.12). De monisten en impersonalisten proberen deze sutra met de grootste moeite op verschillende manieren uit te leggen teneinde hun gebrekkige theorie van eenheid en onpersoonlijkheid te staven. Echter, het feit blijft dat men niet alleen van ananda, genot, kan genieten. Dat variëteit de moeder van genot is, is een bekend feit. (Verheffing tot Krsna Bewustzijn)]
[*Eindnotitie 3; Over Sankaracarya die zegt dat zijn guru, Vyasadeva, het fout had (uit Caitanya-caritamrta Adi-lila, 7.121, vers en betekenisverklaring):
[(vers) In zijn Vedanta-sutra heeft Sdrila Vyasadeva beschreven dat alles slechts een transformatie is van de energie van de heer. Sankaracarya heeft echter de wereld misleid door op te merken dat Vyasadeva zich vergist had. Aldus heeft hij over de hele wereld grote tegenstand tegen theïsme opgewekt.
(betekenisverklaring door Srila Bhaktivedanta Svami Maharaja:) Srila Bhaktivinoda Thakura legt uit, “In de Vedanta-sutra van Vyasadeva wordt ondubbelzinnig verklaard dat alle kosmische manifestaties voortkomen uit transformaties van verschillende energieën van de Heer. Sankaracarya echter, de energie van de Heer niet accepterend, denkt dat het de Heer is die getransformeerd wordt. Hij heeft vele duidelijke verklaringen uit de Vedische literatuur genomen en ze verdraaid om te proberen te bewijzen dat als de Heer, of de Absolute Waarheid, getransformeerd zou worden, Zijn eenheid verstoord zou worden. Zo heeft hij Vyasadeva er van beschuldigd zich vergist te hebben. Bij het ontwikkelen van zijn filosofie van monisme heeft hij daarom vivarta-vada, oftewel de Mayavada theorie van illusie, ingesteld.”
In de Brahma-sutra, Tweede Hoofdstuk, luidt het eerste aforisme als volgt: “tad-ananyatvam arambhana-sabdadibhyah.” Commentaar leverend op deze sutra in zijn Sariraka-bhasya, heeft Sankaracarya de verklaring “vacarambhanam vikaro namadheyam (Chandogya Upanisad 6.1.4)” geïntroduceerd om te proberen te bewijzen dat het accepteren van de transformatie van de energie van de Allerhoogste Heer onjuist is. Hij heeft geprobeerd deze transformatie van energie op een misleide manier, die later uitgelegd zal worden, te weerstaan. Aangezien zijn opvatting van God onpersoonlijk is, gelooft hij niet dat de hele kosmische manifestatie een transformatie is van de energieën van de Heer, want zodra men de verschillende energieën van de Absolute Waarheid accepteert, moet men de Absolute Waarheid onmiddellijk als persoonlijk aanvaarden, niet als onpersoonlijk. Een persoon kan vele dingen creëren via de transformatie van zijn energie. Een zakenman transformeert zijn energie bijvoorbeeld door vele grote fabrieken te bouwen of zakelijke organisaties op te richten, maar toch blijft hij een persoon hoewel zijn energie is veranderd in deze vele fabrieken of zakelijke concerns. De Mayavadi filosofen begrijpen dit eenvoudige feit niet. Hun gebrekkige kennis kan hen niet voorzien in voldoende verlichting om te realiseren dat wanneer de energie van een man getransformeerd wordt, de man zelf niet getransformeerd wordt maar dezelfde persoon blijft.
Niet gelovend in het feit dat de energie van de Absolute Waarheid getransformeerd wordt, heeft Sankaracarya zijn theorie van illusie geopperd. Deze theorie verklaart dat hoewel de Absolute Waarheid nooit getransformeerd wordt, wij denken dat deze getransformeerd wordt, wat een illusie is. Sankaracarya gelooft niet in de transformatie van de energie van de Absolute Waarheid, want hij beweert dat alles één is en dat het levende wezen daarom ook één is met het Allerhoogste. Dit is de Mayavada theorie.
Srila Vyasadeva heeft uitgelegd dat de Absolute Waarheid een persoon is die verschillende vermogens heeft. Het is slechts door Zijn verlangen dat er schepping is, en door Zijn blik (sa aiksata), schiep Hij deze materiële wereld (sa asrjata).
Na de schepping blijft Hij volkomen in Zichzelf—Hij transformeert niet in alles. Men dient te accepteren dat de Heer onvoorstelbare energieën heeft en dat het door Zijn bevel en wil komt dat er verschillende manifestaties zijn ontstaan. In de Vedische literatuur wordt gezegd, sa-tattvato ’nyatha-buddhir vikara ity udahrtah. Deze mantra wijst erop dat van het ene feit het andere feit wordt voortgebracht. Bijvoorbeeld, een vader is een feit, en een zoon die is voortgekomen uit de vader is een tweede feit. Dus zijn ze allebei waarheden, ook al is de ene voortgebracht door de andere. Deze productie van een tweede, onafhankelijke waarheid die voortkomt uit een eerste waarheid wordt vikara, of transformatie die resulteert in een bijproduct, genoemd. Het Allerhoogste Brahman is de Absolute Waarheid; en de energieën die van Hem afkomstig zijn en afzonderlijk bestaan, zoals de levende wezens en de kosmische manifestatie, zijn ook waarheden. Dit is een voorbeeld van transformatie dat vikara of parinama wordt genoemd. Om een ander voorbeeld van vikara te geven: melk is een substantie, maar diezelfde melk kan getransformeerd worden in yoghurt. Dus is yoghurt een transformatie van melk, hoewel de ingrediënten van yoghurt en melk hetzelfde zijn.
In de Chandogya Upanisad staat de volgende mantra: aitad-atmyam idam sarvam. Deze mantra maakt duidelijk en zonder twijfel kenbaar dat de hele wereld Brahman is. De Absolute Waarheid heeft onvoorstelbare energieën, zoals bevestigd wordt in de Svetasvatara Upanisad (parasya saktir vividhaiva sruyate[Cc. Madhya-lila 13.65, betekenisverklaring]), en de hele kosmische manifestatie is bewijs voor deze verschillende energieën van de Allerhoogste Heer. De Allerhoogste Heer is een feit, en daarom is wat er ook maar geschapen wordt door de Allerhoogste Heer ook feitelijk. Alles is waar en volkomen (purnam), maar de originele purnam, de complete Absolute Waarheid, blijft altijd hetzelfde. Purnat purnam udacyate puranasya purnam adaya [Isopanisad Invocatie]. De Absolute Waarheid is zo perfect dat hoewel er verschillende energieën uit Hem voortkomen en Zijn geopenbaarde manifestaties verschillend van Hem lijken te zijn, behoudt Hij niettemin Zijn persoonlijkheid. Hij wordt onder geen enkele omstandigheden ooit minder.
De conclusie is dat de volledige kosmische manifestatie een transformatie is van de energie van de Allerhoogste Heer, en niet van de Allerhoogste Heer of Absolute Waarheid Zelf, die altijd hetzelfde blijft. De materiële wereld en de levende wezens zijn transformaties van de energie van de Heer, de Absolute waarheid of Brahman, die de originele bron is. Met andere woorden, de Absolute Waarheid of Brahman, is het originele ingrediënt, en de andere manifestaties zijn transformaties van dit ingrediënt. Dit wordt ook bevestigd in de Taittiriya Upanisad (3.1): yato va imani bhutani jayante, “Deze hele kosmische manifestatie wordt alleen mogelijk gemaakt door de Absolute Waarheid, de Allerhoogste Godspersoon.” In dit vers wordt aangeduid dat Brahman, de Absolute Waarheid, de originele oorzaak is en dat de levende wezens (jiva’s) en de kosmische manifestatie effecten zijn van deze oorzaak. Aangezien de oorzaak een feit is, zijn de gevolgen ook feitelijk. Ze zijn geen illusie. Sankaracarya heeft onverenigbaar geprobeerd te bewijzen dat het een illusie is om de materiële wereld en de jiva’s als bijproducten van de Allerhoogste Heer te aanvaarden omdat (in zijn optiek) het bestaan van de materiële wereld en de jiva’s verschillend en afzonderlijk is van de Absolute Waarheid. Door dit jongleren met begrip, hebben Mayavadi filosofen de slogan brahma satyam jagan mithya verspreid, die afkondigt dat de Absolute Waarheid een feit is, maar dat de kosmische manifestatie en de levende wezens simpelweg illusies zijn, of dat zij in feite allemaal de Absolute Waarheid zijn en dat de materiële wereld en de levende wezens niet afzonderlijk bestaan.
Het dient daarom geconcludeerd te worden dat Sankaracarya, teneinde de Allerhoogste Heer, de levende wezens en de materiële natuur als onverdeelbaar en onwetend te presenteren, probeert de glories van de Allerhoogste Godspersoon te bedekken. Hij houdt vol dat de materiële kosmische manifestatie mithya (vals) is, maar dit is een grote blunder. Als de Allerhoogste Godspersoon een feit is, hoe kan Zijn schepping dan vals zijn? Zelfs in alledaagse handelingen kan men niet denken dat de materiële kosmische manifestatie vals is. Daarom zeggen de Vaisnava filosofen dat de kosmische schepping niet vals is, maar tijdelijk. Ze is afgescheiden van de Allerhoogste Godspersoon, maar aangezien ze op schitterende wijze geschapen is door de energie van de Heer, is het een godslastering om te zeggen dat ze vals is.
Niet-toegewijden waarderen feitelijk de prachtige schepping van de materiële natuur, maar ze kunnen de intelligentie en energie van de Allerhoogste Godspersoon, die achter deze materiële schepping steekt, niet waarderen. Sripad Ramanujacarya verwijst echter naar een sutra uit de Aitareya Upanisad (1.1.1), atma va idam agra asit, die er op attendeert dat de allerhoogste atma, de Absolute Waarheid, voor de schepping bestond. Men kan aanvoeren, “Als de Allerhoogste Godspersoon volledig spiritueel is, hoe is het dan mogelijk voor Hem om de oorsprong te zijn van de schepping en in Hemzelf zowel de spirituele als de materiële energieën te herbergen?” Om deze uiting van twijfel te beantwoorden, citeert Sripad Ramanujacarya een mantra uit de Taittiriya Uppanisad (3.1) die verklaart:
yato va imani bhutani jayante yena jatanti jivanti yat prayanty abhisamvisanti
Deze mantra bevestigt dat de gehele kosmische manifestatie voortvloeit uit de Absolute Waarheid, op de Absolute Waarheid rust en na vernietiging weer opgaat in het lichaam van de Absolute Waarheid, de Allerhoogste Godspersoon. Het levende wezen is van origine spiritueel, en wanneer ze de spirituele wereld of het lichaam van de Allerhoogste Heer binnengaat, behoudt ze nog steeds haar identiteit als een individuele ziel. In dit verband geeft Sripad Ramanujacarya het voorbeeld dat wanneer een groene vogel een groene boom binnengaat, hij niet één wordt met de boom—hij houdt zijn identiteit als een vogel ook al lijkt hij te versmelten met de groenigheid van de boom. Om een ander voorbeeld te geven: een dier dat een woud binnengaat behoudt zijn individualiteit, hoewel hij lijkt op te gaan in het woud. Evenzo behouden zowel de materiële energie als de levende wezens van het marginale vermogen in het materiële bestaan hun individualiteit. Dus, hoewel de energieën van de Allerhoogste Godspersoon hun wisselwerking hebben binnen de kosmische manifestatie, behouden ze elk hun afzonderlijke individuele bestaan. Het samensmelten met de materiële of spirituele energieën houdt daarom dus niet het verliezen van individualiteit in. Volgens Sri Ramanujapada’s theorie van Visistadvaita behoudt ieder zijn individualiteit (vaisistya), ook al zijn de energieën van de Heer één.
Sripad Sankaracarya heeft geprobeerd om de lezers van de Vedanta-sutra te misleiden door de woorden ananda-mayo ’bhyasat verkeerd te interpreteren, en hij heeft zelfs geprobeerd om gebreken te vinden in Vyasadeva. Alle aforismen van de Vedanta-sutra hoeven hier niet onderzocht te worden, aangezien we de bedoeling hebben om de Vedanta-sutra in een afzonderlijk boek te presenteren.]