tad viddhi pranipatena / pariprasnena sevaya
upadeksyanti te jnanam / jnaninas tattva-darsinah
viddhi—je moet begrijpen; tat—deze kennis; pratipatena—door ter aarde geworpen eerbetuigingen te brengen aan de guru die instructies geeft over jnana; pariprasnena—door essentiële onderzoeken op elk vlak; sevaya—door toegewijde dienst te leveren; jnaninah—degenen die kennis bezitten; tattva-darsinah—die de Absolute Waarheid hebben gezien; upadeksyanti—zal openbaren; jnanam—die kennis; te—aan jou.
Verkrijg deze jnana door ter aarde geworpen eerbetuigingen te brengen aan een guru die bovenzinnelijke kennis overbrengt, door essentiële vragen aan hem te stellen en dienst te leveren aan hem. De tattva-darsi, die deskundig zijn in de betekenissen van de sastra, en de jnani’s, die de Absolute Realiteit hebben gerealiseerd, zullen je verlichten met die jnana.
Sarartha-varsini
Hoe kan deze kennis worden verkregen? Sri Bhagavan spreekt deze sloka beginnendde met tad-viddhi om deze informatie te geven. Nadat men dandavat-pranams heeft aangeboden aan een guru die instructies geeft over transcendentale kennis, dient men als volgt achter de feiten proberen te komen: “Aho Bhagavan! (Gurudeva wordt hier aangesproken als Bhagavan omdat hij asraya Bhagavan is, de allerhoogste vergaarplaats van liefde voor Bhagavan, en omdat de sad-guru eigenschappen van Bhagavan heeft), waarom ben ik hier in deze materiële omstandigheden? Hoe kan ik ervan verlost raken?” men moet hem tevreden stellen door seva en door paricarya, zorgen voor zijn persoonlijke behoeftes. Er wordt ook gezegd in de sruti’s:
tad-vijnanartham sa gurum evabhigacchet
samit-panih srotriyam brahma-nistham
Mundaka Upanisad 1.2.12
Om jnana van Sri Bhagavan te verwerven, dient men een guru te benaderen die de ware betekenis van de Veda’s kent door samidh (het brandhout van subliem geloof) als een offering aan hem te dragen.
Sarartha-varsini Prakasika-vrtti
Hier beschrijft Sri Krsna bhagavat-tattva-jnana als uitermate zeldzaam en moeilijk te begrijpen. Het kan alleen begrepen worden door de genade van een maha-purusa die een tattva-jnani is, iemand die de Waarheid kent, en meer specifiek een tattva-darsi, iemand die de Waarheid gerealiseerd heeft. Oprechte sadhaka’s zouden bij zo’n maha-purusa navraag moeten doen over deze tattva en hem plezieren door dandavat pranamas aan te bieden, door ter zake doende vragen te stellen en door dienst aan hem te leveren.
Pranipatena betekent het toegenegen brengen van pranama’s met acht of vijf ledematen van het lichaam. Pranama of namaskara betekent het opgeven van het valse ego en neerbuigen. Seva betekent hier het leveren van bevorderlijke dienst voor het plezier van de guru. Deze sloka beschrijft twee symptomen van een guru die bovenzinnelijke kennis verleent; hij is zowel een jnani als een tattva-darsi. Iemand die sastra heeft bestudeerd en de kennis die erin staat heeft begrepen wordt een jnani genoemd, terwijl een tattva-darsi een maha-purusa is die directe realisatie heeft van tattva.
Personen die onvolledige kennis bezitten hebben geen directe realisatie van tattva en tat-padartha. De instructies van zulke ongerealiseerde personen werpen geen vruchten af. Alleen de instructies van een maha-purusa zijn vruchtdragend. Srimad-Bhagavatam (11.3.21) zegt ook: tasmad gurum prapadyeta jijnasuh. Srila Visvanatha Cakravarti Thakura geeft het volgende commentaar op deze sloka: “Om opperste voorspoed en eeuwig welzijn te kennen, dienen sadhaka’s de beschutting te aanvaarden van een guru die deskundig is in sabda-brahma (de betekenissen van Vedische sastra), die parabrahma heeft gerealiseerd, en die geen materiële gehechtheden heeft. Als hij niet deskundig of goed op de hoogte is van sabda-brahma, zal hij niet in staat zijn om de twijfels van zijn discipels te verdrijven en zullen ze het vertrouwen in hem verliezen. Als een guru geen directe realisatie van parabrahma heeft, komt zijn genade niet volledig tot bloei, noch zal het het hoogste resultaat opbrengen. Het woord upasamasraya (11.3.21) verwijst hier naar de guru die begiftigd is met realisatie van parabrahma. Dit betekent dat hij niet wordt be¡nvloed door lust, woede, hebzucht, etc., omdat hij geen materiële gehechtheden heeft.”
Dit wordt verder opgehelderd in Srimad-Bhagavatam (11.11.18):
sabda-brahmani nisnato / na nisnayat pare yadi
sramas tasya srama-phalo / hy adhenum iva raksatah
Beschutting nemen van een guru die deskundig is in kennis van sabda-brahma, Maar verstoken is van parabrahma realisatie, is als het beschermen van een onvruchtbare koe. Het is nutteloze arbeid en men bereikt geen bovenzinnelijk resultaat.
Bhagavad-gita verklaart dat Sri Krsna de Allerhoogste Transcendentale Realiteit is. Er zijn mensen die zeggen dat het woord tat in deze sloka naar de jiva verwijst, maar zo’n opvatting is volkomen onjuist omdat het de volgende sloka tegenspreekt. In Vedanta-darsana wordt ook gezegd: anyarthas ca paramarsah (Brahma-sutra 1.3.20). Het woord tat verwijst naar paramatma-tattva-jnana.