Aan de oever van de Indus-rivier kwamen iedere dag vijf mannen bijeen in de schaduw van de palmbomen. Deze mannen konden echter noch de statig stromende rivier noch de wuivende groene bladeren zien, want ze waren allemaal blind vanaf hun geboorte. Om de tijd door te komen, probeerden ze elkaar om de beurt het langste verhaal te vertellen. Met elkaar wedijverend, voegden ze allerlei fantastische details aan hun zelfbedachte verhalen toe.
Op een dag zwierf een tamme olifant onder de palmbomen, ook op zoek naar schaduw. Beseffend dat de blinde mannen ongevaarlijk waren, kwam het schepsel naar hen toe en ging vredig aan de rivieroever staan.Omdat de mannen allemaal een uitstekend gehoorvermogen hadden, wisten ze dat zich iets bij hen gevoegd had. Ze kwamen er echter niet uit wat het was. En dus kwamen ze naar het dier toe en raakten allemaal het deel van de olifant aan dat het dichtstbij was.
De buik van de olifant betastend, zei de eerste man: ‘Het is een grote lemen muur die in de zon hard is gebakken. Maar ik heb geen idee hoe die hier is neergezet.’ De tweede man beroerde de slagtanden van de olifant. Hij riep: ‘Nee, het is geen muur. Wat we hier hebben, zijn twee ivoren speren, niet meer en niet minder.’ De derde man streek over de kronkelende slurf. ‘Kom nou! Dit is een grote leerachtige python die uit een boom hangt.’ ‘Nonsens!’ riep de vierde man, die de olifantenstaart met beide handen had vastgegrepen. ‘Het moet ieder zinnig mens duidelijk zijn dat dit niets meer is dan een dik stuk touw.’ De vijfde man, die de olifantenpoot omklemd had, was het met alle anderen oneens. ‘Jullie tastzin deugt niet. Dit is even onverzettelijk als een pilaar. Het kan alleen maar de stam van een palmboom zijn.’
Een klein jongetje kwam voorbij. Hij vroeg de mannen: ‘Waarom houden jullie je allemaal aan die olifant vast’? Voor de eerste keer in hun leven stonden de gevatte mannen met hun mond vol tanden. De jongen dacht bij zichzelf: ‘Misschien zijn ze doofstom.’ En hij vervolgde zijn weg. Zodra hij weg was, kregen de blinde mannen hun tong terug. ‘Naar het schijnt, zijn we niet alleen maar blind maar ook nog dwaas,’ zei de eerste man beschaamd. ‘Ja,’ beaamde de tweede. ‘We waren allemaal erg trots om zo brutaal te spreken.’ ‘Ik moet toegeven dat ik slechts giste,’ bekende de derde man. ‘Misschien is het beter om te zwijgen,’ opperde de vierde. ‘Maar nog beter,’ besloot de vijfde man, ‘is het om de waarheid te horen van iemand die haar rechtstreeks aanschouwt.’