Pujapada Srila Bhaktivijnana Bharati Maharaja
Ooit, toen Guru maharaja (Sri Srimad Bhakti Dayita Madhava Gosvami Maharaja) aanwezig was in Vrndavana tijdens zijn verschijningsdag-festival, zong hij de volgende kirtana geschreven door Srila Bhaktivinoda Thakura:
amara jivana, sada pape rata,
nahiko punvera lesa
papera udvega, diyachi je kato,
diyachi jivere klesa
Saranagati (1.4.1)
Mijn leven is onophoudelijk toegewijd aan zonde; aldus bezit ik geen greintje vroomheid. Ik heb anderen grote bezorgdheid gegeven en bracht slechts ellende naar levende wezens.*
Zijn melodieuze stem was zo hartverwarmend dat alle verzamelde toegewijden begonnen te huilen. Na het verrichten van deze kirtana sprak hij het publiek toe. “Vandaag is het Utthana Ekadasi, de dag dat de Heer ontwaakt na voor vier maanden te hebben gerust. Het is ook de verdwijningsdag van mijn parama-gurudeva, Sri Srimad Gaura-kisora dasa Babaji Maharaja. Andere toegewijden hebben vandaag al uitvoerig gesproken over de glories van Srila Babaji Maharaja, dus ik grijp nu deze kans om tot mijn param-gurdudeva te bidden dat ik de ontvanger mag worden van zijn genade en de genade van zijn meest dierbare discipel, mijn meest aanbiddenswaardige Guru Maharaja, Sri Srimad Bhaktisiddhanta Sarasvati Thakura Prabhupada. Toevallig is het zo dat ik op deze dag in 1903 geboren werd in het Kancanapada dorp van het Faridpura district van wat nu Oost-Pakistan [1] is.
“We vinden in de beschrijving van de geboorte-ceremoniën van Sri Ramacandra, Sri Krsna, Srimati Radhika en Sri Caitanya Mahaprabhu hoe respectievelijk Dasaratha Maharaja, Sri Nanda Baba, Sri Vrsabhanu Maharaja en Sri Jagannatha Misra de beeldgedaante van de Heer, de brahmana’s en alle levende wezens dienden door voedsel, koeien, sieraden, zoetigheid, donaties en vele andere artikelen te offeren. Bovendien leerden ze hun kinderen dat het op hun verjaardag hun plicht was om te smeken om de genade van hun ouderen, hun voeten aan te raken, tot hen te bidden en naar hen te luisteren terwijl ze vertellen over hun ervaringen.
“Zelfs vandaag de dag wordt deze Vedische etiquette nog bijna overal in India gevolgd. Mijn moeder leerde me van jongs af aan hoe men de verjaardag in acht dient te nemen. Ze zei altijd dat een persoon op de dag van zijn geboorte in de gevangenis van een grof- en fijnstoffelijk lichaam wordt geplaatst om zijn voorgaande karma te ondergaan. Dit leed neemt toe of af naargelang zijn gedrag. Geconditioneerde zielen dienen hun verjaardag niet te zien als een mogelijkheid om vrolijk na te denken over het aantal jaren dat ze zijn geketend in de gevangenis van hun grof- en fijnstoffelijke lichamen. Integendeel, ze zouden deze dag moeten gebruiken als een mogelijkheid om te dienen en te bidden om verlossing van deze wereld, of op z’n minst op een berouwvolle manier bidden om het vermogen om het leed dat ze hier ervaren te tolereren. Ze zouden alleen blij moeten zijn als ze een kans krijgen om Sri Hari te dienen op die dag. Anderzijds zijn bevrijde zielen op die dag van nature opgewekt op de dag van hun geboorte, omdat het voor hen een kans is om het aantal jaren dat zij hun aanbiddenswaardige Heer hebben gediend te vieren en te heugen. Zij zijn niet hier gekomen om de reacties van karma te ondergaan; integendeel, hun enige doel in deze wereld is om geconditioneerde zielen te verlossen van het duister van onwetendheid door het spirituele pad te verlichten met het toortslicht van kennis. Voor dit werk voorziet Bhagavan hen van het salaris van prema.
“Op deze dag, de dag van mijn geboorte, is het mijn plicht om sri guru te aanbidden. Voor mij manifesteert sri guru zich op vier manieren. De eerste is degene die mijn onwetendheid vernietigt. Aangezien Bhagavan de bron is van onbeperkte kennis, is Hij de oorsprong van guru-tattva, en verschijnt dus in de vorm van caitya-guru. Daarom is het mijn plicht om Hem vandaag te aanbidden. De tweede manifestatie van sri guru is Srila Prabhupada, de stichter van de Sri Caitanya Matha’s en Gaudiya Matha’s die wereldwijd gevestigd zijn, die mij persoonlijk aanzette in de dienst van de Heer en daarmee mijn leven betekenis gaf. Ten derde beschouw ik de Vaisnava’s, en vooral de discipels van Srila Prabhupada, als individuele manifestaties van sri guru, aangezien zij mijn herinnering aan het gedrag, de instructies, leer en hartenwensen van Srila Prabhupada doen toenemen.
“Ten vierde beschouw ik mijn discipels als mijn guru’s, omdat zij, door mij altijd te omringen, bij mij te verblijven en van mij verwachten dat ik een rolmodel van juist gedrag ben, mij dwingen om me goed te gedragen en er ook voor zorgen dat ik diep nadenk over iedere handeling die ik doe. Het baat mij niet wanneer ik met iemand om ga die mij prijst en vleit. Zulke associatie opgevend, zal ik altijd in het gezelschap blijven van degenen die mij onderrichten door mijn fouten aan te wijzen.
“Aangezien ik mijn discipels als mijn guru’s beschouw, is het mijn natuurlijke inclinatie om hen te dienen. Ik ben niet zo’n dwaas dat ik op een verhoogde zitplaats ga zitten en de aanbidding van mijn aanbiddenswaardige objecten aanvaard voor mijn eigen belang. Als ik dit wel zou doen, dan zou er geen puja zijn. In plaats daarvan, wanneer ik zie dat mijn guru’s een verlangen hebben om mij te aanbidden op de dag van mijn geboorte, ben ik verplicht door genegenheid om hen te dienen door zulke verering te accepteren, daar ze mijn aanbiddenswaardige objecten zijn, en het is mijn plicht om hen te dienen door me te schikken naar hun wensen. Op deze manier is er geen verschil tussen aanbidding en zegeningen. Door mij verering aan te bieden, zegenen ze mij dat ik hen mag dienen door hen tevreden te stellen middels het medium van het accepteren van die aanbidding. Door kirtana te verrichten ten overstaan van mij, voorzien ze mij van de mogelijkheid om hen te dienen door sravana (horen) te verrichten.
“Hoewel mijn discipels mijn guru’s zijn, dwingt de grote genegenheid die ik voor ze heb me soms om hen te onderrichten en straffen, op dezelfde manier als Nanda Baba en Yasoda Maiya de Allerhoogste Heer Sri Krsna soms kastijden, straffen, onderrichten en zelfs vastbinden. Vanwege hun diepe affectie wordt hun gemoed van onderdanigheid tot de Heer geëvenaard door hun gemoed van het zijn van Zijn liefdevolle vader en moeder. Vanuit het ene perspectief is de guru een gezagdrager, en vanuit het andere is hij de dikste vriend en gelukwenser van zijn discipel. De concepten van het zijn van de beschermer en de beschermde zijn gelijktijdig aanwezig in de zuivere toegewijde van de Heer. Soms, naargelang de noodzaak, zien we dat de invloed van een van deze gemoedstoestanden de andere overheerst, en soms de andere. Op deze manier is er geen fout wanneer de dienaar uit diepe genegenheid het object van dienst kastijdt. Vandaag is er een sterk gemoed van het zijn van de beschermde in mij opgekomen, daar jullie mij allemaal aan het beschermen zijn door mij jullie meest genadevolle zegeningen te schenken.
“Wij zijn persoonlijk getuige geweest van de manier waarop Srila Prabhupada zijn verschijningsdag in acht nam door zijn dankbaarheid en dienst aan de Vaisnava’s aan te bieden. Vandaag zal ik deze kans grijpen om jullie allemaal te dienen en mijn dankbaarheid te tonen voor het voortdurend schenken van jullie zegeningen aan mij. Degenen die mij vandaag aanbeden hebben dienen te weten dat ze in werkelijkheid mijn gurudeva, die het ware doel van aanbidding is voor de hele wereld, hebben aanbeden. Dienst aan sri guru is net zo goed als dienst aan Bhagavan.”
Op dat moment offerde Guru Maharaja persoonlijk dandavat-pranama, sandelhoutpasta, bloemenkettingen, kleding en donaties aan allereerst zijn godbroeders die daar aanwezig waren, en vervolgens aan alle panda’s (brahmana priesters). Wanneer iemand zou zeggen, “Vandaag is het uw verschijningsdag, wees me alstublieft genadig,” zou Guru Maharaja antwoorden, “Ik let er niet zo op of het mijn verjaardag is of niet. Niettemin is het de plicht van de jarige om sadhu’s te dienen op zijn verjaardag, en ik wil geen enkele kans om de Vaisnava’s te dienen onbenut laten zolang ik nog steeds bij bewustzijn ben. Daarom gebruik ik mijn verjaardag als een excuus om vaisnava-seva te verrichten. Omdat Vaisnava’s niets voor zichzelf wensen te aanvaarden, dienen ze gediend te worden onder een of ander voorwendsel.” Het was het specialisme van Guru Maharaja dat hij zelfs de Gosai’s, die principieel tegen de Gaudiya Matha waren, uitnodigde en respect toonde en ze de kans bood om te luisteren naar de zuivere, onvermengde leer van de Gaudiya Matha.
Guru Maharaja vertelde ons, “Vaisnava’s zijn onze vereerbare godheden. We moeten dandavat-pranama brengen aan hen samen met offerandes die we ze mogen schenken. We hebben deze etiquette geleerd door het gedrag van Srila Prabhupada te observeren. Sommige van de Vaisnava’s hier, vooral de discipels van mijn godbroeders, zijn als mijn broeders, en dus zullen ze aarzelen om iets van mij te aanvaarden als ik hen pranama moet brengen. Daarom zouden jullie hen allemaal deze artikelen moeten offeren, net zoals ik ze aan mijn godbroeders heb geofferd — met respect en de juiste etiquette. Sommige Vaisnava’s zijn van ver weg gekomen, zoals Nandagrama, Govardhana, Kamai, Karela, Kisori-kunda enzovoorts, en hebben veel geld uitgegeven om hier te komen. Offer ze op zo’n manier donaties dat er wat geld overblijft nadat hun reiskosten gewaarborgd zijn. Wees nooit een vrek in de dienst van de Vaisnava’s.”
Uit: ‘VOLCANIC ENERGY: Lessons from the Life of Sri Srimad Bhakti Dayita Madhava Gosvami Maharaja.’
Vertaling : Janaki Natha Das