HEER VISHNU VROEG Laksmi devi om heel goed te luisteren naar de beschrijving van de heerlijkheden die in het vijfde hoofdstuk van de Bhagavad-gita te vinden zijn.
In een stad, Puru-kutsapara genaamd, leefde eens een brahmana die Pingala heette. Hoewel hij een goede opvoeding had genoten, ontbrak het hem aan belangstelling voor studeren en daarom gaf hij zijn studie al op jonge leeftijd op. In plaats daarvan leerde hij muziekinstrumenten te bespelen, te zingen en te dansen. Hij werd daar zo beroemd mee, dat de koning hem uitnodigde om in het paleis te komen wonen. Zijn vertrouwelijke omgang met de koning maakte hem echter trots en kritisch ten opzichte van anderen. Daarnaast raakte hij aan de drugs en pleegde hij overspel.
Ondanks zijn verschillende ongeoorloofde liefdesaffaires had Pingala een vrouw, Aruna, die afkomstig was van een lagere klasse. Ook zij was overspelig en toen Pingala daar achter kwam, vermoordde zij hem. Daarna genoot ze van het leven in het gezelschap van vele mannen, maar liep spoedig een geslachtsziekte op. Haar jeugdige lichaam werd lelijk en na korte tijd stierf zij.
Zowel de man als de vrouw vielen in de diepste regionen van de hel en leden vreselijk. In hun volgende leven werden ze allebei vogels. Pingala werd een gier en Aruna een papegaai. Toen de papegaai op een dag op zoek was naar voedsel, viel de gier haar aan. De gier kon zich op een of andere manier zijn vorige leven herinneren en hij begreep dat de papegaai zijn vrouw geweest was. Na een vechtpartij vielen beide vogels neer en verdronken in een menselijke schedel vol water.
Zij werden voor Yamaraja gebracht en waren heel erg bang omdat ze zich hun zonden levendig konden herinneren. Yamaraja zei echter: ‘Jullie zijn nu bevrijd van alle reacties op jullie zonden en mogen naar Vaikuntha gaan.’ Stomverbaasd vroegen Pingala en Aruna aan Yamaraja hoe personen die zo slecht waren het recht hadden Vaikuntha binnen te gaan.
Toen vertelde Yamaraja hen over een zuivere toegewijde van de Heer, die dagelijks het vijfde hoofdstuk van de Bhagavad-gita reciteerde. Toen deze toegewijde, die geheel vrij was van lust, zijn lichaam verliet, ging hij regelrecht naar Vaikuntha. Door het voortdurend reciteren van de Bhagavad-gita was zijn lichaam ook gezuiverd. Daarom hadden Pingala en Aruna, toen ze zijn schedel aanraakten, bevrijding bereikt van alle reacties op zonden en hadden ze zich het recht verworven om Vaikuntha binnen te gaan.
Nadat Pingala en Aruna de heerlijkheden van het vijfde hoofdstuk van de Bhagavad-gita hadden gehoord, werden ze overweldigd door vreugde en een met bloemen versierd luchtvaartuig arriveerde om ze mee te nemen naar de spirituele wereld.