Janaka Maharaja is de vader van Sita en een groot toegewijde van Heer Ramacandra. In het Srimad-Bhagavatam (6.3.10) wordt beschreven dat hij een van de twaalf grote autoriteiten in het universum is op het gebied van religieuze principes. Het volgende verhaal uit de Padma Purana (Pathalakanda 18.31-77) waarin Janaka Maharaja een bezoek brengt aan de hel illustreert het allerhoogste vermogen van de Heilige Naam en de omgang met heilige personen
‘sadhu-sanga’, ‘sadhu-sanga’ – sarva-sastre kaya
lava-matra sadhu-sange sarva-siddhi haya
Het oordeel van alle geopenbaarde geschriften is dat men zelfs door een moment associatie (een twaalfde van een seconde) met een zuivere toegewijde, alle succes en perfectie kan bereiken. “(Caitanya-caritamrta, Madhya-lila 22.54)]
Heer Ananta Sesa vertelde eens het fantastische relaas van hoe koning Janaka het rijk van Yamaraja bezocht. Na een lang leven gaf Janaka Maharaja zijn lichaam op door middel van het yogastelsel. Een hemels vliegtuig, dat met vele belletjes was versierd, landde en Janaka Maharaja ging aan boord. Tijdens de vlucht kwam het vliegtuig in de buurt van de woning van Yamaraja, de heer van de dood. Daar ondergingen zondaren hun straf in miljoenen verschillende helse oorden. Toen de wind, die langs het lichaam van Yamaraja had gestreken, hen bereikte, voelden ze een grote vreugde en hun ellende verdween. Toen begonnenze te jammeren, overstelpt door zonde en het verlangen Janaka’s omgang te behouden. Ze spraken op meelijwekkende wijze tot Janaka Maharaja: ‘O gezegende, wees zo goed ons niet te verlaten. Wij, die zo gepijnigd worden, voelen ons gelukkig door de aanraking van de wind die uw lichaam heeft aangeraakt.’ Toen hij hun woorden hoorde, raakte de zeer rechtvaardige koning vervuld van mededogen en dacht bij zichzelf: ‘Als ik met de wind die mijn lichaam heeft beroerd de inwoners hier wat geluk breng, dan zal ik hier blijven. Dit is mijn hemel.’
Met die gedachte bleef de koning bij de poort naar de hel. Na enige tijd kwam Yamaraja, die de zondaars enorm doet lijden, zelf naar die poort. Daar zag hij Janaka Maharaja, die vol genade was en lofwaardige daden volbracht, bij de poort staan. Yamaraja glimlachte en zei tot Janaka: ‘O koning! U bent sarva-dharma-siro-mani — de kroonjuweel van vroomheid. Waarom bent u hier gekomen? Dit is een plaats voor verdorven zondaars die anderen kwaad doen. Mensen zoals u, die lofwaardige daden verrichten komen hier niet. Alleen degenen die anderen bedriegen en bekritiseren en die het voornemen hebben andermans rijkdom te stelen, komen hier. Een man die zijn gelovige vrouw, die hem altijd op de juiste manier heeft gediend, verlaat, komt hier. Iemand die uit hebzucht naar rijkdom zijn vrienden misleidt, komt hier en wordt zwaar door mij gestraft.’
Vervolgens zei Yamaraja: ‘Zij die zich Heer Ramacandra niet in hun geest, hun woorden of hun daden herinneren, worden door mij in de hel gegooid en daar gekookt. Zij die zich de Heer van de Godin van het Geluk herinneren, verlaten het helse lijden en zullen spoedig naar Vaikuntha gaan. O zeer intelligente koning, mijn dienaren, die zelfs niet in staat zijn om personen als u te aanschouwen, brengen de grote zondaren hier. Daarom zou u deze plek moeten verlaten en vele soorten genot moeten ervaren. Bestijg dit uitstekende vliegtuig en pluk de vruchten van uw religieuze verdiensten.’
Toen hij de woorden van Yamaraja hoorde, antwoordde de koning vol mededogen: ‘O Heer, uit medelijden met deze wezens zal ik niet naar Vaikuntha gaan. Ondanks het feit dat ze zich op deze plek bevinden, biedt de wind die langs mijn lichaam strijkt hun enige troost. Wees zo goed al deze mensen die in de hel wonen te verlossen, pas dan zal ik gelukkig zijn en verder gaan naar Vaikuntha.’
Na die woorden van Janaka wees Yamaraja ieder persoon in de hel aan en zei: ‘Deze heeft een seksuele relatie gehad met de vrouw van zijn vriend, een vrouw die hem in vertrouwen had genomen. Daarom laat ik hem gedurende duizenden jaren roosteren aan een ijzeren spit. Daarna zal hij geboren worden als een varken. Als hij vervolgens weer een menselijk lichaam krijgt, zal hij geboren worden als een eunuch. Deze hier heeft de vrouw van een ander herhaaldelijk verkracht. Daarom zal hij honderd jaar lang roosteren in de hel die Raurava genoemd wordt. Deze verdorven ziel heeft andermans rijkdom gestolen en gebruikt. Daarom hak ik eerst zijn handen af, waarna ik hem kook in pus en bloed. Deze heeft een gast, die hem overweldigd door honger bezocht, niet geëerd of verwelkomd, zelfs niet met woorden. Ik laat hem vallen in de Tamisra hel, die vol vuur is. Daar zal hij gedurende honderd jaar gekweld worden door bijen.’
ayam tavam parasyoccair nindam kurvanna lajjitah
ayam apyasrnot karnau prerayan bahusta tam
Deze schaamteloze had luid kritiek op een ander. Deze hier heeft vaak vol interesse naar die kritiek geluisterd. Daarom zijn deze twee in een diepe put gevallen.
Deze, die zijn vriend heeft bedrogen, wordt geroosterd in de hel met de naam Raurava. Nadat ik al deze personen de vruchten van hun zonden heb laten proeven, zal ik ze vrij laten. O beste onder degenen die enorme religieuze verdiensten hebben vergaard, wees zo goed deze plek te verlaten.’
Nadat hij de zondaars had aangewezen, hield Yamaraja zich stil. Met zijn ogen vol tranen zei Janaka, Heer Rama’s toegewijde: ‘Wees zo goed mij te vertellen hoe deze ellendige wezens spoedig uit deze hel verlost kunnen worden en geluk kunnen vinden.’
Yamaraja antwoordde: ‘Deze personen hebben Heer Vishnu nooit aanbeden. Ze hebben nooit geluisterd naar de transcendentale beschrijvingen van de activiteiten van de Heer. Hoe kunnen zij verlost worden uit de hel? O grote koning, wanneer u verlangt ze te verlossen, ondanks dat het zondaren zijn, schenk hen dan de volgende religieuze verdienste. Op een keer mediteerde u, direct nadat u was opgestaan, met een zuiver hart op Heer Raghunatha (Ramacandra), die bekendstaat als maha-papa-harabhidah — Hij die alle zonden wegneemt. Schenk hen de religieuze verdienste die u die ochtend verkreeg toen u met een rein hart de woorden ‘Rama, Rama’ uitte. Wanneer zij die verdienste verkrijgen, zullen ze verlost raken uit de hel.’
Toen hij deze woorden van de intelligente Yamaraja hoorde, schonk de grote koning Janaka deze personen de religieuze verdiensten die hij had verworven sinds zijn geboorte. Janaka zei: ‘Verlos deze mensen uit de hel dankzij de religieuze verdiensten die ik vanaf mijn geboorte heb vergaard met het vereren van Raghunatha.’
Zodra hij dit zei werden allen die in de hel verbleven onmiddellijk verlost van hun lijden en verkregen goddelijke lichamen. Zij spraken tot koning Janaka ‘O koning, door uw genade zijn wij opeens verlost uit deze ellendige hel en zullen wij nu de hoogste positie bereiken, paramam padam.’
Toen Janaka Maharaja, die het welzijn van alle levende wezens verlangt, deze nu stralende personen verlost zag uit de hel, voelde hij een grote tevredenheid. Allen prezen de grote koning Janaka, die een ware schatkamer van mededogen was, en gingen naar de spirituele wereld.