Srila Bhakti Prajnana Keshava Gosvami-pranama
Namah om visnupadaya acarya-simha-rupine
Sri-srimad-bhakti prajnana Keshava iti namine
Atimartya-caritraya sva-sritananca-paline
Jiva-duhkhe sadarttaya sri-nama-prema-dayine
Ik breng pranama aan de meest vereerbare leeuw-gelijke acarya, jagad-guru om visnupada astottara-sata Sri Srimad Bhakti Prajñana Kesava Gosvami Maharaja, die als een ouderlijke beschermer met extreme goddelijke genegenheid degenen koestert die hun toevlucht tot hem nemen, die altijd oprecht verdrietig is om de lijdende jiva’s te zien die zich van Krishna hebben afgewend, en die sri nama samen met prema schenkt.
Om Visnupada Sri Srila Bhakti Prajñana Kesava Gosvami Maharaja verscheen op 24 januari 1898, Maghi Krishna Tritiya. Hij werd geboren in een gerespecteerde en welgestelde Vaisnava-familie in het beroemde dorp Vanaripada in het Varisala-district van Oost-Bengalen (het huidige Bangladesh). Sri Gurudeva verscheen in de vorm van een opmerkelijk goddelijk kind dat in alle richtingen licht uitstraalde.
Zijn vaders naam was Sriyut Saratcandra Guhathakurta en zijn moeders naam was Sriyuta Bhuvanamohini Devi. Sriyut Saratcandra Guhathakurta was religieus, waarheidlievend, vrijgevig, nederig en bovenal een bhakta van Sri Krishna. Hij bestudeerde regelmatig de Srimad Bhagavad-gita, het Srimad-Bhagavatam, Sri Caitanya Caritamrta en andere devotionele geschriften, en hij beoefende dagelijks de verschillende aspecten van bhakti, zoals harinama-kirtana, japa, puja en meditatie.
Sri Gurudeva’s moeder, Sriyuta Bhuvanamohini Devi, behoorde tot een familie van grootgrondbezitters. Ze werd gerespecteerd als een welgestelde en geleerde vrouw die toegewijd was aan moraliteit, en was zeer ernstig en bedachtzaam. Aan de ene kant was Bhuvanamohini Devi de belichaming van moederlijke affectie en mededogen. Aan de andere kant was ze een strikte moederfiguur voor haar zonen en ondergeschikten.
Iedereen werd gelukkig toen dit bovenzinnelijke kind Zijne maha-purusa (grote ziel) verscheen in het huis van dit deugdzame en welvarende echtpaar. Het pasgeboren kind had stralende ogen en een aantrekkelijk voorkomen voorzien van alle zegenrijke kentekenen. De aanblik van zijn schoonheid bekoorde de oudere mannen en vrouwen uit de buurt en inspireerde hen om zowel de ouders als het kind te prijzen. Bij het zien van de goudgetinte ledematen van de baby en zijn stralende, heldere maan-gelijke gezicht, begonnen de mensen hem ‘Jona’ te noemen, wat een verkorte vorm is van ‘jyotsna’ (manestraal).
De befaamde astrologen uit de streek waren verbaasd bij het zien van de gunstige astrologische configuratie, sterrenbeeld, naksatra, tithi, dag en getallen in zijn geboortehoroscoop. Zeer zorgvuldig adviseerden ze Sri Sarat Babu om speciale zorg te besteden aan de opvoeding van het kind. Ze profeteerden aan Sri Gurudeva’s vader: “Op een dag in de toekomst zal deze jongen roem verwerven als een transcendentale en briljante maha-purusa. Volgens zijn horoscoop zal deze jongen bhakti-prajñana worden, een vooraanstaande geleerde in de bhakti-geschriften. Hij zal ook een brahmacari-sannyasi en een acarya worden. Hij zal moedig, rijk, onthecht, een overwinnaar van de zintuigen, verdraagzaam, onwankelbaar, grootmoedig en een diep religieuze maha-purusa zijn. Hij zal een rijzig mooi lichaam hebben, gesierd met verfijnde eigenschappen.”
De pandita’s en astrologen noemden de baby Sailendranatha Guhathakurta, maar hij stond populair bekend als Jona. De geëerde Sri Sarat Babu noemde zijn dierbare zoon Janardana. Later kende men de jongen onder de naam Vinodabihari. Bij het zien van de verbazingwekkende bovenzinnelijke schoonheid van haar zoon en denkend dat het te goed was om waar te zijn, leefde Sriyuta Bhuvanamohini voortdurend in angst dat de jongen geen lang leven beschoren was. Ze bad altijd vurig tot de Heer om haar zoon een lang leven te schenken.
In zijn jongensjaren was onze gurudeva zijn vader, die hem bijzonder toegenegen was, zeer nabij. In die tijd waren de mensen in Oost-Bengalen zeer religieus, en vonden er altijd recitaties plaats uit de Gita en het Bhagavatam. Toen vond de scheiding plaats, en het was net alsof het hart van Bengalen uitgerukt werd. Vanaf zijn vroegste kinderjaren hield Gurudeva zijn vaders vinger vast en begeleidde hem naar religieuze programma’s, en als het donker was ging hij op zijn schouders zitten. Zo raakte hij geïnteresseerd in religieuze filosofie. Er is een Hindi-spreekwoord: “Honahdra viravana ke hota cikane pana,” wat betekent dat wanneer een jong boompje vrucht zal dragen, zijn bladeren erg groot en mooi zijn. Gebeurtenissen werpen hun schaduw vooruit, en de tekenen vanaf zijn kindertijd zeiden dat hij een grote persoonlijkheid zou worden.
Toen hij opgroeide verbleef hij het grootste deel van de tijd in het gezelschap van een grote mahatma die in het dorp een asrama had. Daar hoorde hij voorlezen uit de Gita, het Bhagavatam en de Vedanta. Toen hij op school zat, begon hij op zeer jonge leeftijd zijn eigen tijdschrift, dat zeer literair van toon was. Hij was ook een voortreffelijk spreker, en wanneer hij een groot gezelschap toesprak was een luidspreker overbodig.
Op slechts zestienjarige leeftijd had hij het beheer over alle huurders op zijn vaders land. Op die leeftijd kwam hij voor het eerst naar de Caitanya Matha in Mayapura, en sprak het verlangen uit om harinama en diksa van Prabhupada te ontvangen. Daarna keerde hij eerst naar zijn huis terug en bezocht de middelbare school, maar op zijn achttiende keerde hij terug naar de matha met zijn tante. Zij was een zeer geleerde dame, en samen schreven ze erg mooie gedichten en essays.
Toen ze in Mayapura aan het praten waren, zei Prabhupada eens: “We zullen over de hele planeet parikrama doen en de ene matha na de andere stichten. In Engeland, Amerika, en in alle heilige plaatsen van India, zoals Haridwara, Prayaga, Vrindavana, Kasi en Zuid-India zal er gepredikt worden.” Daarop zei Guruji’s tante: “U heeft een zeer grote droom! U bent als de arme man die een gescheurde zak van iemand bedelde, deze onder zijn hoofd legde en in slaap viel. Al slapend droomde hij: ‘Oh, ik ben een miljonair! Ik ben een keizer!’ Wie zal er voor dit alles zorgen?” Prabhupada antwoordde: “Vinoda zal er voor zorgen.”
Nadat Sri Vinodabihari Brahmacari harinama-initiatie ontvangen had van Srila Prabhupada, keerde hij terug naar huis en begon te studeren aan Daulatpura College. Van tijd tot tijd ging hij naar de lotusvoeten van Srila Prabhupada in Sridhama Mayapura, waar hij met geloof en volledige concentratie naar Srila Prabhupada’s krachtige hari-katha luisterde.
In die dagen maakte een studie van Sri Caitanya-caritamrta deel uit van het leerplan van de school. De leraar probeerde om de Bengali en Sanskriet-verzen uit het Caitanya-caritamrta in de klas uit te leggen, maar hij kon de complexe tekst met zijn moeilijke filosofische punten en verheven devotionele gemoedsstemmingen niet doorgronden. Sri Vinodabihari, echter, begreep de diepzinnnige en ingewikkelde ideeën van het Caitanya-caritamrta en legde ze vlot op voor anderen begrijpbare wijze uit. Zijn geleerdheid fascineerde zowel de andere leerlingen als hun leraar.
Op een dag bespraken ze tijdens de studie van het Caitanya-caritamrta Sri Sanatana-siksa, het onderricht van Sri Caitanya Mahaprabhu aan Sri Sanatana Gosvami, en lazen het vers:
krsnera svarupa-vicara suna sanatana
advayajnana-tattva vraje vrajendra nandana
(Caitanya-caritamrta, Madhya-lila 20.152)
“Oh Sanatana, hoor alsjeblieft over de eeuwige gedaante van Sri Krishna. Hij is de Absolute Waarheid, vrij van dualiteit, en Hij is aanwezig in Vrindavana als de zoon van Nanda Maharaja.” /font>
De leraar begon deze sloka uit te leggen volgens de leer van kevaladvaita-vada. Deze impersonalistische filosofie, die geheel strijdig is met de Vaisnava-filosofie, leert dat de parama-tattva, de Absolute Waarheid, brahma-tattva is, ofwel het onpersoonlijke, ongedifferentieerde aspect van de Absolute.
Toen Sri Vinodabihari de interpretatie van zijn leraar hoorde, sprak hij dit in ferme bewoordingen scherp tegen. Hij legde uit dat deze uitleg volkomen denkbeeldig was, en ook in tegenspraak met het onderricht van het Sri Caitanya-caritamrta, Srimad-Bhagavatam en de Vedanta-sutra. Daarna gaf hij een prachtige uitleg van de sloka uit het Sri Caitanya-caritamrta met bewijs uit de Veda’s, Upanisads en het Srimad-Bhagavatam.
De deken en professoren waren niet in staat om het vers uit te leggen. Zelfs in onze sampradaya vind je maar zeer weinig toegewijden die het behoorlijk kunnen uitleggen. Zo had onze gurudeva filosofische discussies met hen, en uiteindelijk verliet hij die school, zeggend: “Zelfs de professoren hier begrijpen nergens wat van, dus wat kunnen ze mij leren?”
Hierna begon Guru Maharaja in de matha te verblijven en keerde niet meer terug naar zijn huis. Zijn lichaam droeg alle kenmerken van een grote persoonlijkheid. Zijn gedaante was zachter dan boter, zijn armen hingen neer tot op zijn knieën, en zijn handen vertoonden alle gunstige tekenen. Hij had ‘artiestenvingers’, zeer lang en dun.
In het jaar 1919, in de Yogapitha op de avond van Sri Gaura Purnima aan het einde van de parikrama, gaf Srila Bhaktisiddhanta Sarasvati Prabhupada diksa (initiatie) aan Vinodabihari. Na de diksa-ceremonie verzocht Vinodabihari zeer nederig aan zijn guru’s lotusvoeten om hem de guru-mantra te geven. Tot dan had Srila Prabhupada de guru-mantra aan niemand gegeven. Toen Srila Prabhupada Vinodabihari’s oprechte verzoek hoorde, zweeg hij en begon na te denken. Toen brahmacariji zag dat hij er het zwijgen toe deed, vroeg hij hem opnieuw met vurig verlangen: “Is het nodig om de guru-mantra en instructie over guru-seva van een andere guru te ontvangen?” Prabhupada begon te glimlachen toen hij dit hoorde en gaf Vinodabihari met veel liefde de guru-mantra. Hierna begon Srila Prabhupada de guru-mantra ook aan anderen te geven.
Srila Prabhupada had de transcendentale regel om wanneer iemand hem pranama bracht, terug te groeten door zijn handen te vouwen en daso’smi te zeggen: “Ik ben je dienaar.” Toen hij dit nederige gedrag van zijn Gurudeva zag, verborg Sri Vinodabihari Brahmacari zich altijd wanneer hij hem zijn pranama bracht. Srila Prabhupada had nog een transcendentale gewoonte: hij sprak zijn discipelen en anderen altijd aan met het eerbiedige ‘ap’ (u). Maar omdat hij zo tevreden was over Sri Vinodabihari’s intieme diensten, gebruikte hij de woorden ‘ta’ of ‘tui’ (de meest informele aanspreekvorm) en andere liefdevolle woorden om hem aan te spreken. Zeer weinigen onder Prabhupada’s discipelen waren zo fortuinlijk.
In het huis van zijn guru ging Sri Vinodabihari op in zijn sadhana-bhajana, het bestuderen van devotionele geschriften, en zijn dienst in de matha. Ook al kwam hij uit een ontwikkelde en gerespecteerde familie, hij was volkomen vrij van trots. Zijn leven was een voorbeeld van dezelfde strikte vairagya (onthechting) die beoefend werd door Srila Raghunatha dasa Gosvami. Voor de dienst van Hari, Guru en Vaisnava’s verrichtte hij zelfs de onbeduidendste taken in de matha met groot enthousiasme. In bhakti-sadhana is het absoluut essentieel dat men al zijn inspanningen wijdt aan het plezier van Krishna en dat men alle genot opgeeft voor Zijn genoegen. Zijn leven illustreert deze twee overwegingen op volmaakte wijze.
‘s Ochtends at hij slechts een beetje eenvoudige rijst met wat zout voordat hij erop uit ging om de hele dag donaties voor de matha in te zamelen. Hij kreeg liever één paisa van iedereen, dan van één iemand een groot bedrag te ontvangen. Hij ging naar plaatsen waar grote menigtes waren, zoals bij treinstations en bushaltes, sprak tot de mensen over de leer van Mahaprabhu, en vroeg iedereen slechts om één paisa. Hij bewaarde dit geld in een gesloten kist met een gleuf bovenin, waarvan Prabhupada de sleutel bewaarde. Zonder verder iets te eten, deed hij dit iedere dag tot zonsondergang.
Op een keer liet Prabhupada zich in zijn auto door Calcutta rijden toen hij Vinoda onder een boom zag rusten met die geldkist als een kussen onder zijn hoofd geplaatst. De tranen schoten hem in de ogen en hij zei: “Zo’n knappe jonge knaap uit een welgestelde familie, slechts achttien jaar oud; en voor mij, voor de dienst van Bhagavan, heeft hij zijn ouders verlaten om zulke ontberingen te ondergaan?” Toen Gurudeva die avond naar de matha terugkeerde, riep Prabhupada hem en zei: “Vinoda, jij sliep op de grond in Garimata? Je ondergaat zoveel ontberingen.” Guruji antwoordde: “Nee, deze ontberingen zijn mijn grootste geluk zolang u maar tevreden bent over mij. Dit is alles voor mij. Wat kan ik me nog meer wensen? Wanneer de guru tevreden is, dan is Bhagavan tevreden. Iets mooiers dan dit is er niet.”
Op een keer was Guru Maharaja aan het collecteren met Siddha-svarupa Brahmacari, die later Bhakti Srirupa Siddhanti Maharaja werd. Ze hadden één grote zak helemaal vol met groenten bijeengezameld, en nog een halfvolle. Ze stapten uit de trein op het Howrah-station, zo’n 12 kilometer van de matha. Er was toen geen openbaar vervoer dat de gehele afstand overbrugde, en er was geen geld aanwezig in de matha om een riksja te nemen. Gurudeva tilde de volle zak op en zei: “Laten we gaan!” Maar Siddhanti Maharaja zei: “Nee! Jij bent mijn oudere broeder en mijn siksa-guru. Daarom zal ik de volle zak nemen!”
Guruji antwoordde: “Nee, jij bent een kleine jongen, mijn jongere broeder. Ik neem hem wel!” Ze pakten elkaar de zak wederzijds af, maar uiteindelijk overtuigde Guruji Siddhanta Maharaja en droeg de last helemaal naar de matha. Op deze manier deed hij guru-seva. Wanneer de nood aan de man kwam, zei Prabhupada altijd: “Waar is Vinoda?”
Hij kende niet zoveel sloka’s als sommige toegewijden, maar legde ze wel schitterend uit. Er is met name één vers uit het Bhagavatam (1.2.11) waarvan hij een bijzonder mooie uitleg gaf:
vadanti tat tattva-vidas
tattvam yaj jnanam advayam
brahmeti paramatmeti
bhagavan iti sabdyate
De para-tattva is bhagavat-tattva. Van brahma komt parabrahma, van atma komt Paramatma, en van Visnu komt Maha-Visnu. Maar voor Svayam Bhagavan Krishna zijn de woorden “Param Svayam Bhagavan” overbodig, omdat Krishna de allerhoogste tattva is en brahma en Paramatma respectievelijk Zijn reflectie en volkomen deeltje zijn. Brahma kan feitelijk geen object genoemd worden, omdat ieder object noodzakelijkerwijs over eigenschappen moet beschikken. Brahma is het vermogen van een object, en kan ook de toevlucht van een object genoemd worden, maar brahma op zich is geen object. De namen brahma, Paramatma, en Bhagavan zijn synoniem, maar Bhagavan dient vereerd te worden, niet brahma, omdat brahma vormloos is.
Met name toen ik net bij de matha kwam, kreeg ik de speciale genade van Bhagavan dat ik in de gelegenheid kwam om onze gurudeva te vergezellen naar vele grote programma’s waar hij zou spreken, en hij hield me altijd bij zich. Hij gaf mijn oudere godsbroeder Srila Vamana Maharaja de verantwoordelijkheid voor het drukwerk, en aangezien hij een zeer bekwaam mens is, drukte hij het ene boek en het ene tijdschrift na het andere. Om te helpen met het tijdschrift, koken, en vele andere taken, hield Guruji me bij zich.
Zijn stijl van spreken en schrijven was schitterend, en ik had het grote geluk om hem zoveel te horen spreken. Ik maakte altijd aantekeningen en volgde hem als zijn schaduw. Net als nu was Vamana Maharaja erg stil en sprak niet veel, maar mijn dierbare godsbroeder Trivikrama Maharaja en ikzelf waren erg spraakzaam. We waren altijd aan het debatteren over van alles en nog wat, en wanneer Guruji genoeg van ons kreeg, zei hij: “Neem dit boek – hierin staat het antwoord.” Tegenwoordig spreken toegewijden niet veel over tattva-onderwerpen. In plaats daarvan spreken ze over het soort kleren dat ze dragen en wat voor voedsel ze eten. Wanneer twee Vaisnava’s elkaar ontmoeten, moeten ze over tattva spreken, en het was mijn grote geluk om grote toegewijden te horen spreken over bhakti-tattva. Maar tegenwoordig heeft bijna niemand de tijd om over de betekenis van de geschriften te spreken.
Guruji was zo intelligent en zo’n krachtige spreker dat hij van ‘ja’ ‘nee’ kon maken, en van ‘nee’ ‘ja’. Het was verbluffend; zonder zulke toegewijden zou het prediken gewoon ophouden. Als één van ons iets wil schrijven en uitgeven, moeten we vele, vele boeken raadplegen en eindeloos redigeren. Zelfs wanneer vijf van ons samenwerken, vinden we het nog steeds moeilijk om iets te schrijven. Maar wat deed Guru Maharaja?
Op de jaarlijkse Navadvipa-parikrama kwamen vijf- tot zevenduizend toegewijden hem pranama brengen en sprak hij met velen van hen. Temidden hiervan vroeg hij Vamana Maharaja om aantekeningen te maken, en binnen korte tijd sprak hij een artikel voor zijn maandblad. Het was zelfs niet nodig om het na te kijken; meteen was het klaar om naar de pers te gaan. Het was verbazingwekkend dat hij nooit enig boek hoefde in te zien. Wanneer een van ons zich voorbereidt om te gaan spreken, moet hij eerst in allerlei boeken kijken. En wanneer we iemand horen spreken of wanneer we iets lezen, moeten we notities maken om het te onthouden. Maar Guru Maharaja maakte zijn hele leven geen notities. Hij las zoveel boeken – zijn bibliotheek is hier in de matha (in Mathura) – maar hij maakte nooit notities. En hij wist zoveel over geschiedenis; er was geen acarya die meer van geschiedenis wist dan hij. Srila Bhaktisiddhanta Prabhupada noemde hem een “Vedantische pandita.”
Guruji was zeer intiem met Prabhupada en sliep alleen bij hem in de buurt. Zelfs wanneer hij om een of twee uur ‘s ochtends ging slapen, klopte hij altijd op de deur van Prabhupada’s kamer. Hoewel de andere toegewijden hierover klaagden, stond Prabhupada altijd op en opende de deur voor hem.
Nadat Guru Maharaja’s vader overleden was, huilde zijn moeder dag en nacht voor haar zoon Vinoda, ook al had ze drie andere zoons in huis. Eén was een hoofdonderwijzer die later Prabhupada’s discipel en de acarya van de Gaudiya Mission werd, Srila Audulomi Maharaja. Hij sprak vloeiend Engels en was een zeer getalenteerde spreker en schrijver. Vinoda was de jongste van de broers. Zijn moeder stuurde een brief naar Prabhupada waarin stond: “Stuur Vinoda alstublieft voor enige tijd hierheen om toe te zien op wat werk hier op ons land, en wanneer dat klaar is, zal hij naar u terugkeren.” Er waren wat Moslim-pachters die zo’n vijf jaar geweigerd hadden om hun huur te betalen, en dus stuurde Prabhupada hem erheen. Onder de pachters was één gunda (crimineel) die een erg grote vent en de slechtste van allemaal was. Guruji beval één van de arbeiders die in dienst van zijn familie was om deze man te arresteren en hem naar het huis te brengen. De man kreeg drie of vier keer een pak slaag, en hierna begonnen alle pachters hun huur te betalen.
Tegen het eind van haar leven stuurde Guru Maharaja’s moeder opnieuw een brief naar Prabhupada, met de tekst: “Stuur alstublieft mijn dierbare zoon Vinoda voor een poosje naar huis.” Hij riep Vinoda en zei hem: “Je moeder is stervende; je moet onmiddellijk naar haar toe.” In plaats van te gaan, verstopte Guruji zich een hele dag en een nacht ergens in de matha. Toen Prabhupada hiervan hoorde, liet hij Guruji komen en zei tegen hem: “Je moeder is erg ziek. Je moet naar haar toe. Ik heb je de opdracht gegeven om te gaan, dus waarom ga je niet?”
Guru Maharaja antwoordde: “Prabhu, na vele levens heb ik de toevlucht van uw voeten bereikt. Door uw genade ben ik na zoveel levens tot bhagavat-bhakti gekomen. Stel dat ik naar mijn moeder ga en terwijl ze haar laatste adem uitblaast, legt ze haar hand op mijn hoofd en zegt: “Ik ga nu. Wie zal er voor onze bezittingen zorgen? Jij moet het doen.” Wat zal ik dan doen? Uw lotusvoeten verlaten hebbend, zal ik opnieuw verstrikt raken in maya.”
Neervallend aan Prabhupada’s voeten begon hij te huilen, en Prabhupada schonk hem overvloedig zijn zegen. Totdat iemand deze vastberadenheid heeft, bezit hij niet de kwalificatie om zijn huis en familie te verlaten. Men moet het inzicht van een madhyama-adhikari hebben dat de fysieke relaties van deze materiële wereld betekenisloos zijn. Anders zal men, zelfs zonder daartoe verzocht te zijn, automatisch naar zijn huis en familie terugkeren. En als hij wel in de matha blijft, zal dit alleen zijn voor het verwerven van geld, vrouwen, en prestige. Hij zal alleen maar in een kringetje rondgegaan zijn en terugkeren waar hij begon. Daarom kan iemand zijn huis en familie niet verlaten totdat hij deze kwalificatie heeft.
In opdracht van Srila Prabhupada vertrok Sri Vinodabihari Brahmacari uit Mayapura met Sarojini devi, Priyatama devi en Sri Gauragovinda Vidyabhusana (later Tridandisvami Sri Srimad Bhaktigabhasti Nemi Maharaja) om de darsana te krijgen van Srila Gaurakisora dasa Babaji Maharaja.
Op dat moment had Babaji Maharaja, om de last die gewone mensen hem gaven te vermijden, zich ongeveer een week lang in een latrine opgesloten en chantte alleen maar “Hare Krishna Hare Krishna…..” Het nieuws bereikte de districtsmagistraat en het hoofd van politie, en meteen spoedden ze zich daarheen. Toen ze zagen dat de deur van binnenaf gesloten was, naderden ze met gevouwen handen en zeiden: “Babaji, wij zullen een heel mooie hut voor u bouwen voor uw bhajana.” Hij antwoordde: “Nee, dit is prima zo.” “Waarom?” “Omdat de stank van de lust van materialistische mensen hier niet komt. Ik geef de voorkeur aan de stank van uitwerpselen.”
“Goed, Maharaja, we zullen u een jongen geven om die mensen bij u uit de buurt te houden.” Dag en nacht probeerden ze hem over te halen eruit te komen, maar hij zei alleen maar: “Voor mij is dit Vaikuntha.” Keer op keer vroegen ze hem om alstublieft de deur open te maken, maar telkens weer antwoordde hij: “Ik voel me niet goed; ik kan het niet.” Hij wilde de deur niet openen voor die mensen, en hij bleef gewoon “Hare Krishna Hare Krishna….” chanten. Uiteindelijk dropen de verslagen beambten af.
Toen Sri Vinodabihari Brahmacari en de anderen arriveerden, gaf Srila Babaji Maharaja nog steeds hetzelfde excuus en deed de deur niet open, ondanks herhaaldelijk verzoek. Toen zei Sri Gauragovinda Prabhu op nederige toon: “Oh Babaji Maharaja! Srila Sarasvati Thakura was zo genadig om ons als zijn discipelen te aanvaardden. In opdracht van hem zijn we hier gekomen in de hoop uw darsana te krijgen. We zullen zeer ontmoedigd zijn wanneer we uw darsana niet kunnen verkrijgen.” Toen hij dit hoorde, werd Srila Gaura Kisora erg blij en antwoordde vol genegenheid: “Jullie zijn het voorwerp van Sarasvati Thakura’s affectie. Kom binnen.” Daarop opende hij snel de deur.
Nu gaf Srila Gaura Kisora dasa Babaji Maharaja deze toegewijden zijn darsana. Ze zagen dat hij volledig opging in het chanten van harinama op een harinama-mala gemaakt van een stuk stof met knopen. Srila Babaji Maharaja was getuige van Sri Vinodabihari Brahmacari’s extreem mooie jeugdige gedaante, zijn oprechte verlangen om bhajana te beoefenen, zijn yukta-vairagya (gepaste onthechting), en bovenal zijn guru-nistha, vast vertrouwen in zijn guru. Srila Babaji Maharaja zegende hem met de woorden: “Ik heb alle rampen en obstakels van je leven weggenomen. Je moet onbevreesd zijn in het beoefenen van bhajana en het over de hele wereld verspreiden van de woorden van Sriman Mahaprabhu.” Toen Sri Vinodabihari deze zegening hoorde, stroomden er tranen uit zijn ogen. Neervallend aan Babaji Maharaja’s lotusvoeten, nam hij het stof van zijn voeten op zijn hoofd. Na enige tijd naar hari-katha geluisterd te hebben en Babaji Maharaja’s lotusvoeten te hebben vereerd, vertrokken ze weer naar Sri Mayapura.
Jaren later, toen Srila Gurupadapadma ons over de zegen van Srila Babaji Maharaja vertelde, raakte hij geëmotioneerd en zei huilend: “Door de grondeloze genade van Srila Babaji Maharaja, prediken we vandaag onbevreesd suddha-bhakti in de wereld. In de loop van ons prediken werden we geconfronteerd met grote ontberingen, vele obstakels, en zelfs levensgevaar. Maar door de genade van Srila Gaura Kisora dasa Babaji Maharaja is onze kracht nooit afgenomen, en zijn de wolken van tegenslag snel verdreven.”
Sri Kritiratna Prabhu en zijn naaste Godsbroeders stichtten Sri Gaudiya Vedanta Samiti in dat huurhuis in Bagbazar op de gunstige dag van Aksaya Tritiya in de maand Vaisakha (april) van 1940. Onder de aanwezige Godsbroeders waren Sri Abhayacarana Bhaktivedanta Prabhu (later Sri Srimad Bhaktivedanta Svami Maharaja), Sri Nrisimhananda Brahmacari en Sri Sajjansevaka Brahmacari (Srila Gurupadapadma’s diksa-discipel, nu Sri Srimad Bhaktivedanta Vamana Maharaja, de huidige Acarya en President van Sri Gaudiya Vedanta Samiti).
Na het stichten van Sri Gaudiya Vedanta Samiti begon Vedantika Pandita Mahopadesaka Sri Kritiratna Prabhu door heel Bengalen en naar de belangrijke steden van India te reizen om suddha-bhakti en sri-nama te prediken. Sri Syamananda Gaudiya Matha in Medinipura (Bengalen) werd gesticht op Sri Krishna Janmastami 1940.
Bij deze gelegenheid werd een plan gepresenteerd om de toekomstige prediking van bhakti in de lijn van Srila Prabhupada te beschermen. Verder werd bekendgemaakt dat er het volgende jaar tijdens de inachtneming van de kartika-gelofte een Vraja-mandala parikrama te voet zou worden gehouden. Na dit janmastami-festival begon Sri Kritiratna Prabhu te prediken in Uttar Pradesh en in delen van Oost-Bengalen.
In deze periode droomde Sri Kritiratna Prabhu eens in het late deel van de nacht dat Srila Prabhupada zijn hand op zijn rechterschouder legde en hem met ernstige stem toesprak: “Totnogtoe heb je geen sannyasa genomen. Vandaag geef ik je sannyasa.” In zijn droom vond de complete sannyasa-ceremonie plaats, en toen de ceremonie voorbij was, gaf Srila Prabhupada Srimad Bhaktisaranga Gosvami Maharaja de opdracht uit te roepen: “Sri Kesava Maharaja ki jaya!” De jaya-dhvani was zo luid dat Kritiratna Prabhu wakker werd. Hij vertelde zijn oudere Godsbroeders over de droom, en tot hun verrukking vonden ze ‘Kesava’ onder de 108 sannyasa-namen.
Kritiratna Prabhu vatte deze zaak zeer ernstig op en legde de gelofte af om sannyasa te nemen op de komende heilige dag van Bhadra Purnima in Katva, waar Sriman Mahaprabhu sannyasa aanvaardde. Dienovereenkomstig ontving Sri Vinodabihari Brahmacari op Purnima sannyasa in Katva, van Srila Bhaktisiddhanta Sarasvati Prabhupada’s dierbare discipel Srila Bhaktiraksaka Sridhara Gosvami, de bovenzinnelijke schrijver, dichter en filosoof.
Zijn sannyasa-naam werd bekengemaakt als Tridandisvami Sri Srimad Bhakti Prajñana Kesava Gosvami Maharaja. Pujyapada Srimad Bhaktibhudeva Srauti Maharaja verrichtte de priesterlijke taken van de ceremonie en toonde de brahmacari hoe hij kaupina en het bovenkleed moest aandoen. Srila Sridhara Maharaja reciteerde de sannyasa-mantra. Zo werden de sannyasa-kleding en sannyasa-naam die Srila Prabhupada hem in de droom gaven een volkomen realiteit.
Op 3 oktober 1968 werd Srila Acaryadeva van Calcutta teruggebracht naar zijn bhajana-kutira te Sri Devananda Gaudiya Matha. Tenslotte, op zondag 6 oktober 1968, Saradiya rasa-purnima, tijdens sandhya-arati (18.15 uur namiddag), liet Paramaradhyatama Srila Gurupadapadma Om Visnupada Astottarasata Sri Srimad Bhakti Prajñana Kesava Gosvami Maharaja ons allemaal achter in een oceaan van gescheidenheid en ging Sri Yugala-Kisora’s sayana nitya-lila binnen.
Op die dag waren allerlei toegewijden vanuit heel India naar Sri Devananda Gaudiya Matha gekomen. Vanaf vroeg in de morgen hadden vooraanstaande sannyasi’s en sevaka’s teder kirtana’s gezongen zoals ‘jaya radhe, jaya krishna’, ‘je anila premadhana’, ‘sri rupa manjari pada’, en ‘radhe jaya jaya madhava dayite’ van Sri Narottama Thakura, Bhaktivinoda Thakura en andere mahajana’s. Terwijl in de tempel sandhya-arati werd gehouden, ging Gurudeva met zwakke stem, samen met de toegewijden, geheel op in kirtana. Toen ging hij nitya-lila binnen, Hare Krishna Hare Krishna Krishna Krishna Hare Hare, Hare Rama Hare Rama Rama Rama Hare Hare chantend en de afbeelding van zijn zeer vereerbare Gurudeva tegen zijn borst houdend.
Op het moment dat dit plaatsvond, gebeurde er iets wonderbaarlijks. De hoofd-pujari van Sri Mandira verscheen daar en zei vol tranen: “Precies op het eind van de sandhya-arati brak Srimati Radhika’s bloemenkrans vanzelf en viel van Haar hals. Ik heb dit nog nooit eerder meegemaakt.” Iedere aanwezige begreep hieruit dat Srimati Radharani, uit genade, Haar geliefde sahacari (metgezel en dienaar) tot sayana-lila-vilasa had geroepen.
In een oogwenk verspreidde het nieuws dat Srila Gurudeva het aprakata-lila was binnengegaan zich naar alle Gaudiya-matha’s aan beide zijden van de Bhagavati Bhagirathi. Duizenden gelovigen kwamen bijeen om puspañjali te offeren aan Paramaradhyatama Sri Gurudeva’s lotusvoeten, en de slotrituelen werden volbracht onder leiding van Prapujyacarana Srimad Bhakti Srirupa Siddhanti Maharaja, volgens de methode van Samskara-dipika. Terwijl de toegestroomde menigte hari-kirtana ten gehore bracht, kreeg Srila Acaryadeva samadhi tegenover de torenhoge Sri mandira van Sri Sri Guru-Gauranga Radha-Vinodabihariji.
(Fragmenten uit de Acarya Kesari en het derde hoofdstuk van Srila Narayana Maharaja’s Sri Prabandhavali)