Een hoofdartikel uit het Oriya ‘Bhagavat Darsan’ tijdschrift
Door Zijne Goddelijke Genade Srila Gour Govinda Goswami Maharaja
Vertaling: Janaki Natha Dasa
De term yosit betekent, ‘dat waarvan genoten wordt’. Er bestaat een natuurlijke aantrekking tussen een man en een vrouw. Als ze elkaar ontmoeten, willen zowel de man als de vrouw van elkaar genieten. Yosit-sanga verwijst naar het algemene vleselijke verlangen betreffende een vrouw. Laten we deze toestand bespreken vanuit het absolute standpunt.
Er is een anekdote dat gedurende de Mughal periode, Birbal, de hofnar van Keizer Akbar, de keizer ooit vertelde dat aantrekking tot een vrouw zo sterk is dat zelfs een oude man niet gemakkelijk vrij kan zijn van deze aantrekkingskracht. De keizer was echt verbaasd en betwijfelde of het waar was. Er werd een dag gekozen en er werden regelingen getroffen voor Keizer Akbar om het huis te bezoeken van een zeer oude man die op het punt stond te sterven. De zieke oude man had een gerimpelde huid en kon niet meer bewegen vanwege zijn ouderdom. Het werd zo geregeld dat de keizer en zijn gevolg zich aan beide kanten van het bed van de oude man konden verzamelen. De keizer bereikte het huis van de oude man op tijd, samen met zijn dochter die niet alleen zeer mooi was maar ook versierd was met prachtige sieraden. De keizer zat aan de ene kant van het bed waar de oude man lag, en zijn dochter aan de andere. Birbal zat naast de keizer. De oude man bleef onwillekeurig naar de dochter van de keizer kijken, in plaats van naar de keizer en Birbal. De keizer nam dit waar en nam de woorden van Birbal voor waar aan. Hij kon duidelijk de lust zien in de ogen van de oude man, ook al stond hij op het punt om te sterven.
Evenzo is er dit verhaal van Yayati en Devayani, in het negende canto van Srimad-Bhagavatam. Koning Yayati genoot jarenlang het gezelschap van mooie vrouwen. Als gevolg daarvan werd hij op het einde erg berouwvol. Uiteindelijk vertelde hij zijn vrouw Devayani dat wanneer mensen eenmaal gehecht zijn geraakt aan materieel genot, het heel erg moeilijk is om het te verzaken. Zelfs wanneer men oud is, en de zintuigen niet meer goed functioneren, neemt het verlangen om te genieten niet af. Dit is de grondoorzaak van alle leed.
In de loop van het gesprek vertelde hij Devayani een prachtig verhaal. Hij beschreef het verhaal van een huishouder, die hij met een geit vergeleek. Het verhaal gaat als volgt:
“Er was eens een bok die in het bos op zoek was naar voedsel. Terwijl hij aan het zoeken was kwam hij langs een put waar een geit in was gevallen en in een zeer hulpeloze toestand verkeerde. Omdat hij besloot haar koste wat kost te redden, begon hij de aarde rondom de put op zo’n manier op te graven met zijn hoorns dat de geit eenvoudig kon ontsnappen. De geit zag de knappe bok en besloot met hem te trouwen. Na verloop van tijd raakten andere bosgeiten ook aangetrokken tot de knappe bok, die deskundig was in het bedrijven van de liefde. De bok maakte hier gretig gebruik van en begon zich als een bezetene bezig te houden met liefdesaffaires met vele geiten. De handelswijze van de bok kon vergeleken worden met iemand die bezeten is door een kwade geest. De vrouw van de bok kwam te weten van deze ziekelijke gang van zaken en besloot om de wrede en wellustige echtgenoot, die ze altijd als een eerlijke en goede vriend had beschouwd, te verlaten. Zo denkend verliet ze de bok en ging terug naar haar oorspronkelijke eigenaar. De wellustige bok holde achter haar aan en probeerde haar tevergeefs over te halen gedurende de reis, in een poging om haar van gedachten te doen veranderen. De bok, aldus terneergeslagen, volgde haar naar het huis van een Brahmin waar de Brahmin de testikels van de bok eraf sneed. De bok huilde heel veel en de geit werd de bok genadig. Ze verzocht de Brahmin om de testikels van haar echtgenoot weer te herstellen. De Brahmin herstelde de testikels van de bok middels zijn yogi krachten. Na zo zijn mannelijkheid weer te hebben teruggekregen, ging de bok voor vele jaren door met het genieten van de geit. Ondanks dit alles was hij nog steeds niet voldaan en smachtte naar meer.”
Nadat hij dit verhaal aan zijn vrouw had verteld, zei Koning Yayati, “Oh mijn liefste vrouw, ik gedraag me net als die bok. Omdat ik volkomen overmand ben door jouw schoonheid, ben ik het ware doel van mijn leven, het bereiken van zelfrealisatie, vergeten.”
Het verlangen naar seks is zo krachtig dat geen enkele hoeveelheid zingenot het kan uitputten. Integendeel, het neemt alleen maar toe elke keer wanneer men zich ermee inlaat. Het opgeven van dit verlangen is zeker erg moeilijk. In het 9de canto van Srimad-Bhagavatam wordt hieraan gerefereerd:
ya dustyaja durmatibhir jiryato ya na jiryate
tam trsnam duhkha-nivaham sarma-kamo drutam tyajet
(S.B. 9.19.16)
Materieel zingenot is zo krachtig dat het heel, heel moeilijk is om op te geven voor een gehechte ziel. Zelfs wanneer men oud is en de zintuigen hun kracht verliezen kan iemand de gedachte aan zingenot nog niet opgeven.
De ziel is in wezen de eeuwige dienaar van de Heer. Maar wanneer hij deze fundamentele waarheid vergeet raakt hij betrokken bij andere doelen dan de Heer, en lijdt hij zoals de door verdriet getroffen duiven. Er staat een beschrijving van zo’n verhaal betreffende de Avadhuta en Jadurajan in de 11de canto van Srimad-Bhagavatam:
“Er woonden eens een duif en zijn vrouw in een boom in het bos. Ze hielden zo erg van elkaar, volkomen gehecht zijnde aan elkaar met lichaam en geest, dat ze het niet konden verdragen om ook maar voor een ogenblik van elkaar gescheiden te zijn.” Deze gehechtheid is enkel een afwijking in levenloze vorm van ware liefde voor de Heer. In werkelijkheid hunkert een wezen altijd naar- en is hij onderdanig aan dit soort liefde voor de Heer. Dit vergetend raakt hij gehecht aan de wereldse zaken, zoals het de duiven overkwam.
“Aldus volledig afgeleid van goddelijke liefde, leefden deze twee duiven gelukkig. Ze waren elkaar trouw, en ze zwierven, zaten, reisden, speelden, praatten, aten en sliepen samen in het bos. De volkomen zinsbegoochelde duif gehoorzaamde iedere wens van zijn vrouw, ook al was het verlangen soms erg moeilijk te verwezenlijken. Na verloop van tijd hadden ze kinderen. Het duivenpaar genoot echt van het gebrabbel van hun kinderen en het schonk ze enorm veel plezier om naar ze te kijken en met ze te spelen.”
snehanubaddha-hrdayav anyonyam visnu-mayaya
vimohita dina-dhiyau sisun pupusatuh prajah
(S.B. 11.7.61)
“Door de invloed van de maya van Heer Visnu, zat dit zintuiglijk gehechte koppel vol enthousiasme om hun kinderen goed op te voeden.
Op deze manier verstreken de dagen. Toen, op een dag, terwijl ze aan het spelen waren en naar voedsel aan het zoeken waren in het bos, werden de duivenkinderen gevangen in het net van een jager. Het duivenkoppel kwam daar op ongeveer hetzelfde moment aan en waren verafschuwd bij het zien van de beklagenswaardige positie waar hun kinderen zich in bevonden, gevangen in het net. Toen ze hun wanhopige kreten hoorde, raakte de moeder van streek en werd ze wanhopig, en door de invloed van visnu maya was ze luidkeels aan het huilen. Terwijl ze haar kinderen probeerde te redden verloor ze haar evenwicht en raakte ze verstrikt in het net, samen met haar kinderen. Toen hij zijn vrouw en kinderen in die toestand zag, begon de vaderduif ook te huilen. Het einde van zijn onbetaalbare kinderen en dierbare boezemvriendin was te verontrustend om te kunnen verdragen.”
De Avadhuta vervolgde zijn vertelling aan Jaduraja,
aho me pasyatapayam alpa-punyasya durmateh
atrptasyakrtarthasya grhas trai-vargiko hatah
(S.B. 11.7.68)
“De duif schreeuwde uit, ‘Oh, wezens! Zie toch mijn wanhopige toestand. Hoe ik aan het lijden ben vanwege mijn onverzadigbare verlangen naar zingenot. Geen acht slaand op het genot van de Voorzienigheid, ben ik nu volledig aan gruzelementen gevallen. Mijn plichten als een huishouder (grhastha dharma) zijn geruïneerd. Zo alleen en gebroken zijnde, ach, nu dat mijn trouwe en gehoorzame vrouw en kinderen zijn heengegaan wil ik niet meer leven.’ Terwijl hij dit zo zei, sprong de dwaze en hopeloze duif in het net van de jager om zijn vrouw en kinderen te volgen op dezelfde reis.”
Aldus bereiken de bewusteloze wezens die louter verzonken zijn in handelingen van zingenot hetzelfde lot als dat van de duif en zijn familie. Ten slotte adviseert de Avadhuta Jaduraja op de manier:
yah prapya manusam lokam mukti-dvaram apavrtam
grhesu khaga-vat saktas tam arudha-cyutam viduh
(S.B.11.7.74)
“De wijzen noemen degenen die , nadat ze de menselijke geboorte hebben gekregen, verwikkeld raken in wereldse aangelegenheden zoals bij de duif het geval was, ‘gevallen van de genade van God’.” Evenzo blijkt uit de verklaringen van de Avadhuta dat:
sukham aindriyakam rajan svarge naraka eva ca
dehinam yad yatha duhkham tasman neccheta tad-budhah
(S.B.11.8.1)
“O Koning! Voor de wezens staan hemel en hel gelijk aan vreugde en lijden. Zowel vreugde als lijden komt onuitgenodigd op de wezens af en beïnvloedt hen. Dus, dit wetend, hunkert de gewetensvolle mens noch naar geluk, noch vermijdt hij lijden.” Hetzelfde concept wordt herhaald in het 11de canto van Srimad-Bhagavatam, tijdens het gesprek tussen de beroemde Koning Pururava en Urvasi. In afzondering van Urvasi was Koning Pururava volledig door leed getroffen. Later, met behulp van het heilige vuur dat hij ontving van de Gandharva’s, verrichtte hij een yajna voor de devata’s en kreeg hij Urvasi terug als zijn wederhelft. De koning smeekte Urvasi wanhopig hem niet te verlaten, toen ze terug ging naar haar eigen verblijf. “Oh mijn liefste ziel, ga alsjeblieft niet weg, laat me niet achter in deze ellendige toestand.” Wederom, in de taal van Koning Pururava:
aho me moha-vistarah kama-kasmala-cetasah
devya grhita-kanthasya nayuh-khanda ime smrtah
(S.B. 11.26.7)
Pururava zei, “Terwijl ik uit lust Urvasi omhels, is mijn gehechtheid voor haar zo in begoocheling toegenomen dat ik de dagen en nachten van mijn leven uit het oog ben verloren.” Hij was zich niet eens bewust hoe vaak de zon en de maan waren opgekomen en weer onder waren gegaan tijdens hun overspel. Zichzelf keer op keer verketterend, zei hij:
aho me atma-sammoho yenatma yositam krtah
krida-mrgas cakravarti naradeva-sikhamanih
(S.B. 11.26.9)
“Ik heb dit lichaam als een speeltuig (krida-mrgas) voor mooie jongedames gebruikt, ook al ben ik de heerser van een keizerrijk. Ach! Mijn zelfonwetendheid is zeker bespottelijk.” Hij gaf ook toe hoe blind hij was geworden door Urvasi zo uitzinnig te achtervolgen, enkel om zijn vleselijke lusten te verzadigen, zelfs nadat hij door haar werd afgewezen.
kutas tasyanubhavah syat teja isatvam eva va
yo ‘nvagaccham striyam yantim khara-vat pada-taditah
(S.B.11.26.11)
“IK volgde Urvasi als een kuddedier die door een pakezel is getrapt. Hoe kan deze gave, kracht of bezitting de mijne worden genoemd?” Zoals de ezel beloond wordt met trappen van de ezelin vanwege zijn wellustige omgang met haar, zo ook raakt de verachtelijke bhogi verwikkeld in allerlei soorten zinnelijke activiteiten zelfs wanneer hij belediging, verlegenheid en kwelling ondergaat als gevolg van het vervullen van zijn buitensporige vleselijke verlangens.” Pururava heeft ook gezegd dat iemands kennis en bespiegeling (tapasya) volkomen nutteloos is wanneer ze gebruikt worden om vrouwen aan te trekken in plaats van Godrealisatie.
We zullen nu bespreken hoe deze yosit-sanga een gevaarlijk obstakel vormt op het pad van bhakti-yoga. Er staan vele citaten en ook vermaningen in het grote epos Srimad-Bhagavatam, welke wordt geaccepteerd als de alleenheerser van alle vedanta’s. Ik citeer er slechts enkele uit dat epos.
In de loop van het gesprek tussen Madhava en Uddhava in het 11de canto van Srimad-Bhagavatam wordt er gerefereerd aan hoe deze yosit-sanga de oorzaak wordt van gehechtheid, en de hunkering naar materieel zingenot versterkt. Madhava zegt tegen Uddhava, Zijn dierbare discipel:
na tathasya bhavet kleso bandhascanya prasangatah
yosit sangat yatha punso yatha tat sangi sangatah
“Er bestaat geen groter leed in de wereld dan het leed dat ontstaat uit gehechtheid aan vrouwen en aan mensen die gehecht zijn aan vrouwen.” We weten ook uit voorgaande verslagen dat Koning Yayati niet voldaan was nadat hij jarenlang van zijn vrouw Devayani had genoten en daarna het verhaal van de bok en de geit citeerde. Hij heeft ook toegegeven dat zijn verlangen naar vrouwen niet overwonnen kan worden door zich er mee in te laten.
na jatu kamah kamanam upabhogena samyati
havisa krsna-vartmeva bhuya evabhivardhate
(S.B. 9.19.14)
“Net zoals een vuur niet gedoofd wordt door er ghi op te gieten, maar juist harder gaat branden, zo ook raken de zintuigen alleen maar meer opgewonden wanneer men ze wil beheersen door genot. Teneinde de zintuigen onder controle te houden dient men zich ervan te weerhouden om via die zintuigen te genieten.”
De onbeheerste geest kan niet tevredengesteld worden door al het goud en mooie vrouwen van de wereld. Koning Yayati was zo uitzinnig naar genot dat hij niet eens twijfelde om de jeugd van zijn jongste zoon, Puru, af te nemen. Maar ook nadat hij de jeugd van zijn zoon had verkregen was hij niet in staat om zijn dorst naar het hokken met Devayani te lessen, en bleef hij als een speeltuig van zijn vrouw voor vele, vele jaren. Dat kon hem ook geen voldoening schenken! Toen vertelde hij deze eigen ervaring aan zijn liefste vrouw Devayani:
yat prthivyam vrihi-yavam hiranyam pasavah striyah
na duhyanti manah-pritim pumsah kama-hatasya te
(S.B. 9.19.13)
“Ondanks dat men alle rijkdom, voedsel, edelmetalen zoals goud en diamanten, of alle vrouwen van de wereld heeft, is een wellustig persoon zelden voldaan. Niemand kan een wellustige man tevredenstellen.” Er zijn vele koningen, keizers, yogi’s, filosofen, rsi’s en muni’s die bevangen zijn geraakt door de weerspannige en ontembare zintuigen. Ondanks al hun inspanning om controle over hun zintuigen te verkrijgen, voelen ze zich nog steeds aangetrokken tot materieel zingenot, niet in staat zijnde om hun weerbarstige en gestoorde geest in bedwang te houden. De grote wijze Visvamitra, die zware tapasya deed, was duizenden jaren bezig om zijn zintuigen te beheersen, maar raakte bekoord door de schoonheid van Menaka en hokte een lange tijd met haar. Koning Yayati zegt:
matra svasra duhitra va naviviktasano bhavet
balavan indriya-gramo vidvamsam api karsati
(S.B.9.19.17)
De zintuigen zijn zo krachtig dat ze zelf de geest van de wijzen ten val kunnen brengen. Dus moet men er op letten dat men zelfs niet met zijn moeder, dochter of zus samenzit op een eenzame plek. De zintuigen kunnen zelfs de geest van goddelijke zielen overnemen. Een gewetensvol persoon hoort hier altijd bedacht op te zijn en zich hier bewust van te blijven. De beschrijving van Urvasi en Pururava is een vertelling vol berouw en lamentatie. Het wordt verteld in het 11de canto van Srimad-Bhagavatam. Koning Pururava was erg gesteld op de liedjes van Urvasi. Na van haar te zijn afgezonderd, heeft Koning Pururava het walgelijke en ziekmakende resultaat van omgang met vrouwen verkondigd.
‘De man die gehecht is aan het lichaam van een vrouw, dat vol huid, vlees, bloed, zenuwen, vet, merg en botten (twak, mansa, rudhira, snayu, meda, majja en asti) is, is als een worm. Welk voordeel is er voor iemand die wijsheid, ascese, verzaking, het horen van de heilige geschriften, afzondering en kalmte bezit, maar wiens geest geheel in beslag genomen wordt door vrouwen, of met andere woorden wiens geest overgenomen is door het vlees van een vrouw?
Lust, woede, gierigheid, begoocheling en afgunst worden voor zelfs de oordeelkundige en prudente personen niet als vrienden gezien. Daarom dient men vrouwen en degenen die met vrouwen omgaan te laten varen.’ Door dit te beoefenen, realiseerde Koning Pururava God, de waarheid realiserend. Alle geschriften hebben de mensheid gewaarschuwd zich van zulke verschrikkelijke activiteit te onthouden. Maar de gebruikelijke methode van het genieten van materieel genot is louter verbonden aan zinsbevrediging. Omdat ze geheel in beslag zijn genomen door elkaar, ondergaan mannen en vrouwen eindeloze ellende. De honger naar seks en voedsel heeft ze aan elkaar gehecht gemaakt. In het 7de canto van Srimad-Bhagavatam heeft Sri Prahlada Maharaja de daitya (demonische) jongens op de volgende manier geïnstrueerd:
katham priyaya anukampitayah
sangam rahasyam rucirams ca mantran
suhrtsu tat-sneha-sitah sisunam
kalaksaranam anurakta-cittah
(S.B.7.6.11)
“Hoe kan de grha-vrata godasa in staat zijn om de betoverende en boeiende bezweringen van zijn dierbare vrouw op te geven? Gefascineerd door de glimlach, blik en honingzoete uitdrukking van zijn vrouw, blijft de echtgenoot altijd louter in haar gedachten verzonken. Hetzelfde geldt ook voor vrouwen. Hoe kunnen ze dan deze onvolwassen, ellendige en kortstondige zinsbevrediging zo gemakkelijk opgeven?” Prahlada Maharaja heeft hetzelfde gezegd in de vorm van advies:
tyajeta kosas-krd ivehamanah
karmani lobhad avitrpta-kamah
aupasthya-jaihvam bahu-manyamanah
katham virajyeta duranta-mohah
(S.B.7.6.13)
“Verzonken zijnde in materieel zingenot, beschouwt een man zinsbevrediging als het ultieme doel in het leven. Hoe kan deze door zijn zinnen bevangen man in dit dilemma dan onzelfzuchtige (vairagya-yukta) toewijding beoefenen?” Dit op maithuna (tussen een man en een vrouw) gebaseerde conventionele zingenot afkeurend, heeft Koning Prahlada verklaard:
yan maithunadi-grhamedhi-sukham hi tuccham
kanduyanena karayor iva duhkha-duhkham
trpyanti neha krpana bahu-duhkha-bhajah
kandutivan manasijam visaheta-dhirah
(S.B.7.9.45)
“Het genot dat ontleend wordt aan de omgang met vrouwen is erg onbeduidend. Net zoals schurft genot verschaft wanneer het gekrast wordt maar zich daardoor uiteindelijk over verschillende lichaamsdelen verspreid, zo ook stapelt het inlaten met dit soort genot ellende op ellende. Ondanks alle ellende die het voortbrengt, zijn de wellustige menselijke wezens noch voldaan, noch kunnen ze zich van zulke weerzinwekkende daden onthouden. Alleen de mensen die gezegend zijn door de Heer zijn in staat om de monterheid van zulke verlangens het hoofd te bieden. Niemand anders dan deze gezegende zielen kan deze verlangens afhouden. Zo gaat de wijsheid en het ascetisme van deze wellustige en hitsige zielen dus in lucht op! Zijn hartstochtelijke verlangen naar vrouwen lakend, zei Koning Pururava:
kim vidyaya kim tapasa
kim tyagena srutena va
kim viviktena maunena
stribhir yasya mano hrtamna
tathasya bhaven moho
bandhas canya-prasangatah
yosit-sangad yatha pumso
yatha tat-sangi-sangatah
(S.B.11.26.12)
“Wat hebben kennis, het beoefenen van matiging, ascetisme, het horen van de geschriften, afzondering en zwijgzaamheid voor nut wanneer iemands geest bevangen is door vrouwen?” zij zijn dwazen in de ware zin van het woord. De nutteloze inspanning van deze mensen verketterend, beschuldigt Koning Pururava zichzelf door te zeggen, “Ik ben als keizer van de wereld als een ontaarde ezel begoocheld door een vrouw. Ik moest me schamen! Ik zou me moeten schamen voor mijn onwetendheid en zwakzinnigheid. De dwaas ziet zichzelf altijd als wijs en oordeelkundig, maar hij is beïnvloed door de waanzinnige kracht van seks met vrouwen. Daarom wordt hij herhaaldelijk gekrenkt net als een hond of pakdier.” Koning Pururava’s begeerte naar het vlees van vrouwen was zelfs na jarenlange uitspattingen met Urvasi niet tot bedaren gebracht. Zichzelf vervloekend zei hij:
sevato varsa-pugan me urvasya adharasavam
na trpyaty atma-bhuh kamo vahnir ahutibhir yatha
(S.B.11.26.14)
“Net zoals het vuur niet voldaan raakt door offerandes van ghi, zo ook is mijn lust voor Urvasi na zoveel jaren van begerigheid niet tot bedaren gebracht.” Dus, behalve Heer Hari kan niemand mijn wellustige geest van verspilling redden. Van nu af aan zal ik Heer Hari aanbidden, en alle lust die voortgebracht wordt vanwege omgang met Urvasi verzaken.” Deze versie van Koning Pururava steunend, vertelt de wijze Narada het volgende aan Dharmaraja Yudhistira:
susilo mita-bhug daksah sraddadhano jitendriyah
yavad-artham vyavaharet strisu stri-nirjitesu ca
(S.B.7.12.6)
varjayet pramada-gatham agrhastho brhad-vratah
indriyani pramathini haranty api yater manah
(S.B.7.12.7)
“Men dient er altijd voor op te passen om zich niet meer dan noodzakelijk is met vrouwen te mengen, of met personen die verbonden zijn aan vrouwen. Iedereen zou gesprekken over vrouwen moeten vermijden, aangezien dat zo’n invloed heeft dat het zelfs de geest verleidt van kluizenaars, die materieel genot hebben opgegeven teneinde de hoogste waarheid te bereiken.”
De geest van een man blijft verstoord zolang hij de strekking van de hogere waarheid niet heeft gerealiseerd. Anders staat hij open voor aantrekking tot materieel zingenot. Deze wereldse materialistische personen accepteren vrouwen als een vorm voor hun eigen genot, enkel om de dorst naar hun zintuigen te verzadigen. De Wijze Narada, die zich grondig bewust is van de tegenspoed die volgt op zulke acties, heeft Koning Yudhisthira geadviseerd om zich koste wat kost te weerhouden van zulke activiteiten. Dit advies dient opgevolgd te worden door zowel de grhastha als de sannyasi, want zolang het concept van Bhagavan Hari als de enige voortdurende factor van dit universum niet is vastgesteld in de geest, kan de verdorven geest niet gezuiverd worden. Wijze Narada heeft nog een keer tegen Koning Yudhisthira gezegd:
nanv agnih pramada nama ghrta-kumbha-samah puman
sutam api raho jahyad anyada yavad-artha-krt
(S.B.7.12.9)
“Een vrouw is als vuur en een man is als de boterpot (ghrta-kumbha). Vandaar dat het niet aangeraden is om zelfs met de eigen dochter op een afgezonderd onderkomen te verblijven. Zolang een man de opwindende (wellustige) gedachten betreffende de zintuigen niet heeft opgegeven, en ze het realiseren van het zelf heeft geaccepteerd als factoren die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van ellende, dient hij nooit de filosofie van eenheid (aikya-buddhi) van man en vrouw in de vorm van wederzijds genot in overweging te nemen. Want gedachten aan bevrediging komen louter voort uit dit bemoeilijkend amusement. Daarom dient de leermeester (sadhaka) hier altijd zeer bedacht op te zijn. Deze waarschuwing is van toepassing op zowel de huishouder als de leermeester.
Hieruit valt het erg op dat het achterna zitten van de schaduw van materieel genot zonder naar het werkelijke te zoeken, louter begoocheling is. Vanwege deze begoocheling wordt de foutieve materiële aandoening (avastu) weerspiegeld als de waarheid of het werkelijke (vastu). Misvatting en gehechtheid zijn het gevolg wanneer de mens, geleid door dit bedrieglijke geloof, in de war gebracht wordt en zich gewonnen geeft het illusoire als werkelijk te aanvaarden. Iedereen, van de huishouder tot de kluizenaar, zou hier gelijke aandacht aan moeten besteden. Op grond daarvan, na al deze aspecten in acht te hebben genomen, hebben de geschriften de wellustige zielen verboden om al te innig om te gaan met ofwel vrouwen of de personen die geobsedeerd zijn door vrouwen.
Door de geschriften minutieus te analyseren kunnen we weten dat de Wijze Saubhari een volleerd yogi was. Hij kon zelfs onder water mediteren. Maar zijn onthouding werd per ongeluk overwonnen toen hij overmand raakte door het aanschouwen van twee vissen die aan het paren waren. Uiteindelijk raakte hij ook geobsedeerd door vrouwen. Na talrijke relaties met vrouwen te hebben gehad, werd hij somber en zei:
sangam tyajeta mithuna-vratinam mumuksuh
sarvatmana na visrjed bahir-indriyani
ekas caran rahasi cittam ananta ise
yunjita tad-vratisu sudhusu cet prasangah
(S.B. 9.6.51)
“Degene die vrij wil zijn van de kringloop van geboorte en dood dient ver weg te blijven van het gezelschap van personen die hun hart ophalen aan vrouwen. Het zou hen goed doen om in het gezelschap van toegewijden van Heer Hari te blijven. In het geval dat ze zulke toegewijden niet kunnen vinden, dienen ze naar een afgezonderde plaats te gaan en over Heer Sri Krishna na te denken. Omgang met vrouwen is de oorzaak van onvrede en ellende. Als hij aan ze toegeeft, komt de man ten val van het pad der rechtvaardigheid en verliest hij zijn leven in een vroeg stadium.” In zijn antwoord op de vraag van Koning Pariksit in het tweede canto van Srimad-Bhagavatam, heeft Sri Sukadeva Gosvami uitgelegd hoe een huishouder zijn tijd doorbrengt met zijn vrouw, zonen en dochters:
nidraya hriyate naktam vyavayena ca va vayah
diva carthehaya rajari kutumba-bharanena va
(S.B. 2.1.3)
dehapatya-kalaradisv atma-sainyesv asatsv api
tesam pramatto nidhanam pasyann api na pasyati
(S.B.2.1.4)
“Oh Rajan! De nachtelijke uren van huishouders (grhamedhi’s) worden doorgebracht ofwel met slaap of met de vrouw, en de dag wordt doorgebracht met het vergaren van middelen en door nutteloos de kost te winnen. Deze verslaafde ziel kan de waarheid niet realiseren ook al begrijpt hij heel goed dat het lichaam, een tijdelijke verblijfplaats zijnde, vergankelijk is, net zoals de zoons en dochters.”
Dus zelfs wanneer hij oud wordt en geleidelijk aan op de drempel van dood staat, raakt de met luxe vertrouwde man volledig geobsedeerd door materieel genot. Vanwege de oude gewoonte van het dienen van zijn vrouw, zoons en dochters, raakt hij zo volledig in beslag genomen door hen dat hij er niet in slaagt om de gedachte aan hen, en het genot dat daar aan ontleend wordt, op te geven, zelfs niet wanneer zijn futloze zintuigen hem dit toestaan. De geschriften hebben overvloedige suggesties gegeven om van deze zinsbevredigende verlangens af te zien. In het 3de canto van Srimad-Bhagavatam heeft Bhagavan Sri Kapiladeva Zijn moeder Devahuti geadviseerd:
tesv asantesu mudhesu khanditatmasv asadhusu
sangam na kuryac chocyesu yosit-krida-mrgesu ca
(S.B.3.31.34)
na tathasya bhaven moho bandhas canya-prasangatah
yosit-sangad yatha pumso yatha tat-sangi-sangatah
(S.B.3.31.35)
”Iemand hoort nooit om te gaan met al deze begoochelde, onwetende, lichaamsgeoriënteerde mensen die als dieren gehecht zijn aan vrouwen (krdamrga), hatelijke en bedrieglijke wezens. Het soort vernietigende gebondenheid en begoocheling dat zich ontwikkelt door met vrouwen (yosit) en wellustige wezens (yosit-sangi) om te gaan valt met geen enkele andere omgang te vergelijken.”
De enige reden om al dit bekend te maken is om de gewetensvolle onder de mensen te prikkelen zodat zij niet zullen trachten het vleselijke verlangen naar seks en het bevredigen van hun maag te vervullen. Een wezen verliest onmiddellijk al zijn deugden door om te gaan met deze wellustige zielen. Iedereen zou hier heel goed op moeten letten. Om maar niet te spreken van andere wezens, zelfs de schepper Brahma werd overmand door de aantrekking van vrouwen (yosit):
tat-srsta-srsta-srstesu ko nv akhandita-dhih puman
rsim narayanam rte yosin-mayyeha mayaya
balam me pasya mayayah stri-mayya jayino disam
ya karoti padakrantan bhruvi-jrmbhena kevalam
sangam na kuryat pramadasu jatu yogasya param param aruruksuh
mat-sevaya pratilabdhatma-labho vadanti ya niraya-dvaram asya
yopayati sanair maya yosid deva-vinirmita
tam iksetatmano mrtyum trnaih kupam ivavrtam
(S.B.3.31.36-40)
“Om maar niet te spreken van andere wezens, zelfs de Prajapati Brahma zelf werd zo overweldigd door de schoonheid van zijn eigen dochter, die de vorm van een hinde had aangenomen, dat hij haar wanhopig achtervolgde terwijl hij de vorm van een hertenbok aannam. Wie, behalve Narayana, is er nog meer, onder de devata’s (geschapen door Brahma), Marici etc. (geschapen door de halfgoden), Kasyapa etc. (voortgebracht door Marici), devata’s (geschapen door Kasyapa) en menselijke wezens die niet in vervoering wordt gebracht door het charisma van een bekorende dame?” Sri Kapiladeva verkondigt: “Oh Moeder! Aanschouwt u alstublieft de illusie van Mijn illusoire (stri-rupi-maya) kracht. Zij kan de meest krijgshaftige en moedige wereldveroveraar met een terloopse beweging van haar wenkbrauwen ten val brengen. Degenen die er in geïnteresseerd zijn om de toewijding van Krishna te verkrijgen, die sadhana-bhakti-yoga te boven gaat, dient nooit met vrouwen om te gaan, want de wijzen en onderscheidenden (tattva-vit) hebben vrouwen als de poort naar de hel beschreven. Deze daivi-maya in de vorm van een vrouw verspreidt haar invloed op de man langzaam en geleidelijk aan. Maar de zich bewust zijnde en oprechte discipel van toewijding dient haar te beschouwen als een diepe put die bedekt is met gras. De vrouw wordt altijd gedefinieerd als een poort naar de hel (niraya dvara). Deze daivi-maya wint het altijd van de man in de vermomming van bedienen. Maar de discipel dient hen altijd te vermijden net zoals hij een gegraven put die bedekt is met gras zou vermijden. Bovendien is er in het 4de canto van Srimad-Bhagavatam een referentie die de kenmerken van vrouwen definieert, in een gesprek tussen pracina-barhi, oude Koning Barhi en de grote wijze Narada:
sumanah-sama-dharmanām strīnām śarana āśrame puspa-madhu-gandhavat ksudratamam kāmya-karma-vipākajam kāma-sukha-lavam jaihvyaupasthyādi vicinvantam mithunī-bhūya tad-abhiniveśita-manasam sadanghri-gana-sāma-gītavad atimanohara-vanitādi-janālāpesv atitarām atipralobhita-karnam agre vrka-yūthavad ātmana āyur harato ’ho-rātrān tān kāla-lava-viśesān aviganayya grhesu viharantam prsthata eva paroksam anupravrtto lubdhakah krtānto ’ntah śarena yam iha parāvidhyati tam imam ātmānam aho rājan bhinna-hrdayam drastum arhasīti.
(S.B.4.29.54)
“Oh Rajan! Hij die zijn intellect heeft opgegeven door in omgang met geurige, charmante maar vergifachtige vrouwen te leven om de dorst van zijn stimulerende maar frivole vleselijke verlangen naar seks en honger te lessen, is werkelijk verwikkeld in de gebondenheid van daivi-maya. Zijn geest is volledig verleid door de weelderige praat van zijn vrouw en familie, maar hij is volledig vergeten dat hij op elk voorbijgaande moment een stap dichter naar zijn dood zet, net zoals de tijd naar de dood snelt voor een hert dat tegenover een horde tijgers staat. Zelfs na dit alles te realiseren, is hij die geen aandacht schenkt aan dit feit, en doorgaat met het bevredigen van zijn zintuiglijke verlangens, wonend in zijn woning, volstrekt begoocheld. Het leven van zo iemand is beslist klaar voor introspectie wanneer hij, als een jager, die verscholen blijft achter de god van de dood (krtanta) met de intentie om zijn doelwit te doden, tracht zijn zintuigen aan te wakkeren middels het vuur van geheime pijlen.”
Daarom kan uit het besproken onderwerp in ieder geval zoveel worden opgemaakt dat wanneer een man vergeet dat zijn enige doel in het leven het bereiken van krsna-bhakti is, ook al is hij wijs en geleerd, hij gehypnotizeerd is door een andere vorm van Zijn uitwendige vermogen, bahiranga-sakti, ook wel bekend als yosit-sanga. Dat wil zeggen, wellustige gehechtheid hebben aan vrouwen. Als gevolg hiervan vergeet de man, onwetend en beneveld blijvend door geluk van zingenot, zijn ware zelf en gaat hij zich te buiten aan allerlei soorten vleselijk, lichamelijk genot, prioriteit schenkend aan samenhokken (maithuna sukha) en ondergaat aldus de drievoudige ellende (traya-tapa).
De verklaring van Sri Rsabhadeva uit het Srimad-Bhagavatam citerend betreffende yosit-sanga oftewel gehechtheid tussen man en vrouw, verklaren de wijzen (tattvajna):
pumsah striya mithuni-bhavam etam
tayor mitho hrdaya-granthim ahuh
ato-grha-ksetra-sutapta-vittair
janasya moho ‘yam aham mameti
(S.B.5.5.8)
“Deze hang naar geslachtsgemeenschap is de zetel van hartstocht voor zowel man als vrouw. Hierdoor blijft de man misleid in zijn onjuiste opvatting van ‘ik’ en ‘mijn’. Door gehechtheid te ontwikkelen voor zijn zonen, dochters, vrouw en ego, vergeet hij zijn ware zelf. Maar wanneer vanwege het effect van karma het verlangen voor al deze dingen verslapt, ziet hij automatisch af van zulke activiteiten en bereikt hij, na zijn egogevoel van ‘ik’ en ‘mijn’ te hebben opgegeven, uiteindelijk de allerhoogste vrijheid.”
Na te zijn geteisterd door deze daad van geslachtsgemeenschap heeft de universele koning, grhastha vaisnava Sri Priyavrata materieel genot als volgt veroordeeld:
aho asadhv anusthitam yad abhinivesito ’ham indriyair avidya-racita-visama-visayandha-kupe tad alam alam amusya vanity vinoda-mrgam mam dhig dhig iti garhayam cakara
(S.B.5.1.37)
“Ach! Hoe vaak heb ik me te goed gedaan aan bedrieglijke en wellustige activiteiten. Mijn dorst naar genot heeft me opgesloten in de donkere put van materialisme. Ik heb genoeg gehad, ik vraag niet om meer. Ik heb me gedragen als een hitsige, hunkerende aap. Ach! Ik moest me schamen en schamen, duizend keer! Ach!”
Dat is waarom het altijd wordt aangeraden dat de mens verlossing bereikt door deze dwingende en krachtige zintuigen te bedwingen. Deze beperkende toegewijde beoefening is overschrijdend glorieus en verdrijft alle soorten angst die hun oorsprong hebben in hartstocht en obsessie. In de geschriften wordt ook vermeld dat wanneer een man lang stilstaat bij zinsobjecten hij gehechtheid voor ze ontwikkelt; uit gehechtheid komt verlangen voort, en uit onvervuld verlangen komt woede voort. Uit woede ontstaat dweperij, uit dweperij verwarring van het geheugen; uit verwarring van geheugen, verlies van rede en uit verlies van rede wordt men volledig geruïneerd en valt men van het pad van toewijding.
Wederom adviseert Madhava in het 11de canto van Srimad-Bhagavatam Uddhava om de omgang met mensen die bevangen zijn door hun zintuigen op te geven:
sangam na kuryad asatam sisnodara-trpam kvacit
tasyanugas tamasy andhe pataty anddhanugandha-vat
(S.B.11.26.3)
“Een man hoort nooit om te gaan met een ontaard persoon die hunkert naar het bevredigen van zijn genitaliën en buik. Anders zullen ze allebei afglijden naar de hel net zoals een blinde man een andere blinde man naar de hel leidt.”
Hoewel lila-purusottama Heer Sri Krsna Zijn genade schonk via ontelbare instructies in het Srimad-Bhagavatam en Bhagavad-gita, had Hij niet onderwezen hoe men ze in de praktijk moet brengen, waardoor de mensheid gezegen zou kunnen worden met bevrijding. Om dit te onderwijzen, daalde hij wederom neer vanuit Zijn verblijf in de verschijning van een toegewijde bhaktavatara, als Sriman Gauranga Mahaprabhu, in het dorp van Mayapura, district Nadia, gedurende prathama-sandhya, het eerste kwart van Kali-yuga.
ata cinti kali kala prathama sandhyaya
avatirna haila prabhu apani nadiyaya
Niet alleen daalde Hij neer, maar Hij verspreidde ook de principes door strikt de processen beschreven in de geschriften te volgen. Onder Zijn vele lila’s, is de Chota Haridasa vertelling een uitmuntend, verlichtend onderwerp betreffende het ongeluk van personen die zich vasthouden aan zinsbevrediging.
Sri Bhagavan Acarya had Sriman Mahaprabhu uitgenodigd naar zijn huis te komen voor wat drinken en een hapje. Hij stuurde Chota Haridasa naar het huis van Madhavadevi, de zus van Sikhi Mahiti, om wat goede kwaliteit rijst te halen. Met die rijst werd een erg lekker gerecht bereid voor Sriman Mahaprabhu. Mahaprabhu nam Zijn maaltijd op een gepast moment. Nadat hij klaar was met eten prees Hij de maaltijd en vroeg Govinda over de rijst. Nadat Hij erachter kwam dat Chota Haridasa de rijst van het huis van Madhavi Dasi mee had gebracht, beval Hij onmiddellijk dat Chota Haridasa in de toekomst nooit meer het huis binnengelaten mocht worden. Iedereen, inclusief Sri Svarupa Gosvami, was geschokt door het bevel. Ze konden zich niet voorstellen hoe zo’n kleine fout zo’n enorme straf kon opwekken, en smeekten Mahaprabhu om vergiffenis. Maar Mahaprabhu zei:
vairagi kare prakrti sambhasana
dekhite na paron ami tahara vadana
durvara indriya kare visaya-grahana
daravi prakrti hare munerapi mana
(C.C. Antya-lila 2.117-8)
“Ik kan het niet verdragen om het gezicht te zien van iemand die de verzaakte levensorde heeft aangenomen maar nog steeds intiem met een vrouw praat. De zintuigen klampen zich zo sterk vast aan het oogmerk van hun genot dat voorwaar zelfs een houten beeld van een vrouw de geest van zelfs een grootheilig persoon aantrekt.” Op deze manier liet Mahaprabhu Chota Haridasa aan zijn lot over. Tijdens een andere aangelegenheid, bad Sri Paramananda Puri wederom om vergiffenis voor Chota Haridasa, maar Mahaprabhu werd kwaad om zijn gebed. Zo verstreek er een jaar en wachtte Chota Haridasa tevergeefs. Uiteindelijk, op een dag, toen Chota Haridasa er van overtuigd was dat Mahaprabhu hem nooit zou vergeven en hij geen andere oplossing kon vinden, gaf hij zijn lichaam op door in de Triveni Rivier te springen. Toen Mahaprabhu dit hoorde zei Hij, ‘sva-karma-phala-bhuk puman’, “Dit is de boetedoening die men moet toepassen voor het afwijken van het pad van bhakti-yoga door met vrouwen om te gaan.” Hiermee heeft Mahaprabhu laten doorschemeren aan Zijn verzaakte vaisnava’s die het huis hebben verlaten, dat als men vervalst wordt, in de kledij van een vaisnava, hem zelfs de aanblik (darsana) van Mahaprabhu zal worden geweigerd. Daarom zal het belachelijk ogen als zo iemand zichzelf identificeert als de toegewijde van Mahaprabhu.
Door een ander verhaal van Zijn lila’s in Sri Ksetra-puri te analyseren, ontdekken we dat ooit, toen Mahaprabhu richting Jamesvara bos ging, Hij een deva-dasi de Gita Govinda hoorde reciteren in het gujjari-raga metrum, een zeer melodieuze toon. Zo’n melodieuze zoete stem horend, rende Mahaprabhu op haar af, Zichzelf vergetend. Op dat moment was de sevaka genaamd Govinda bij Hem en hij vertelde Mahaprabhu dat het een vrouw was die aan het zingen was. Toen hij het woord “vrouw” hoorde stopte Mahaprabhu abrupt en bleef stilstaan als een zuil. Op hetzelfde moment zei Hij tegen Govinda: “Alleen dankzij jou was Mijn leven vandaag gered. Als Ik die vrouw had aangeraakt, dan had Ik Mijn lichaam onmiddellijk opgegeven. Ik zal nooit in staat zijn om je deze schuld terug te betalen.” Uit dit voorval van Mahaprabhu dient men te begrijpen dat een sadhaka niet eens zou moeten luisteren naar de liedjes die gezongen worden door vrouwen.
Alleen zoveel kan geconcludeerd worden uit het besproken onderwerp, dat een bewust persoon dient te leren van deze voorbeelden van Mahaprabhu en altijd zou moeten doen aan sadhu-sanga, zichzelf associëren met geleerde vaisnava’s door kwaad gezelschap op te geven. Alleen deze vaisnava’s van zuiver hart zijn in staat om de geest van materiële gehechtheid los te maken. Echte sadhu’s zijn bevrijd en op God georiënteerd. Bhagavan Rsabhadeva heeft gezegd met betrekking tot omgang met sadhu’s:
mahat-sevan dvaram ahur vimuktes
tamo-dvaram yositam sangi-sangam
mahantas te sama-cittah prasanta
vimanyavah suhrdah sadhavo ye
(S.B.5.5.2)
“De wijzen, die God gerealiseerd hebben, beschouwen de omgang met sadhu vaisnava’s als de poort naar bevrijding of zelfrealisatie, en omgang met vrouwen of personen die gehecht zijn aan vrouwen als de poort naar de hel.” Door met de sadhu’s om te gaan, wordt een man geschikt om al zijn zondes te verwijderen en uiteindelijk God (de meester van het universum) te bereiken. Door toewijding van ananta, gunanidhi, cidanandamaya, Bhagavan of het oneindige, de almachtige, de alomtegenwoordige en de universele ziel te verkrijgen, bemachtigd hij alles. Niets in deze wereld blijft nog onbereikbaar voor hem.
“Vandaar, O wijzen! Na dit in de binnenkamer van jullie hart te hebben gerealiseerd, open alstublieft jullie zetel van hartstocht voor de vaisnava sadhu’s en begin om te gaan met ze, al het verzamelde kwaad verwerpend. Dit zal jullie naar het ultieme doel van het menselijke leven leiden, namelijk het bemachtigen van de liefde en toewijding van Heer Krsna.”
Haribol!