SRILA BHAKTIVEDANTA VAMANA MAHARAJA
Sri Srimad Bhaktivedanta Vamana Maharaja werd op 23 december 1921
geboren in een gerespecteerde religieuze familie in het dorp Piljanga in
het district Khulna, Oost-Bengalen. Zijn vaders naam was Sri Satiscandra
Ghosa en zijn moeders naam was Srimati Bhagavati Devi. Sri Srimad
Bhaktikusala Narsimha Maharaja was, in zijn vorige ashram, zijn oom van
vaders kant.
Zijn moeder was een discipel van de stichter-acarya van de wereldwijde
Gaudiya-Matha, Sri Srimad Bhaktisiddhanta Sarasvati Gosvami Prabhupada.
Zijn vader, Sri Satis Ghosa, ontving harinama en diksa van de
vererenswaardige Srila Bhakti Prajñana Kesava Gosvami Maharaja, en was
een voorbeeldige grhastha-bhakta. Na diksa werd zijn naam Sri Sarvesvar
Dasadhikari.
Als kind werd Sri Srimad Bhaktivedanta Vamana Maharaja Santosa genoemd,
en hij was de tweede van vier broers. In zijn kindertijd kreeg hij
onderwijs op de plaatselijke basisschool. Hij was van jongs af aan een
erg geduldige, rustige, intelligente en religieuze jongen. Hij was
altijd de beste van de klas. Hij had een opmerkelijk geheugen en vergat
geen enkel vers of onderwerp, ook al had hij het maar één keer gehoord.
Terwijl hij nog op school zat, gebeurde het dat de hoofdonderwijzer de
school verliet en een andere baan aanvaardde. Toen de nieuwe
hoofdonderwijzer voor het eerst in de klas kwam, zei hij tegen Srila
Vamana Maharaja, die de belangrijkste leerling was, om een bepaald stuk
uit een tekstboek wat ze aan het bestuderen waren voor te lezen. Srila
Vamana Maharaja bleef echter zwijgen. Kwaad wordend, wilde de
hoofdonderwijzer weten waarom Srila Vamana Maharaja het boek niet ter
hand nam zoals hem bevolen was.
Daarop legde een van de leerlingen aan de nieuwe leraar uit dat Srila
Vamana Maharaja het hele boek al van buiten kende en het daarom niet
hoefde te raadplegen. Ongelovig vroeg de leraar aan Srila Vamana
Maharaja of dit waar was. Srila Vamana Maharaja verklaarde nederig dat
hij ieder boek dat hij ooit gelezen had uit zijn hoofd kende. Een boek
oppakkend dat de klas eerder had bestudeerd, opende de onderwijzer het
op een willekeurige plaats en beval Srila Vamana Maharaja voor te lezen
wat er op die pagina geschreven stond. Tot zijn verbazing was Srila
Vamana Maharaja in staat om het foutloos te herhalen.
Op 2 maart 1931 nam Srimati Bhagavati Devi haar zoon Santosa met zich
mee om deel te namen aan Sri Navadvipa dhama-parikrama. Na
dhama-parikrama vertrouwde ze haar dierbare zoon Santosa toe aan de
handen van de bestuurder van de Matha, Sri Vinodabihari Brahmacari.
Sindsien verbleef hij in de Matha onder de hoede van Sri Vinodabihari.
In die dagen bestond er nauwelijks een modern rioolsysteem in India, en
de toiletten in de Matha bestonden simpelweg uit gaten in de grond met
grote kleien potten erin. Srila Vamana Maharaja nam die potten dagelijks
op zijn hoofd en droeg ze weg om ze ergens buiten de Matha te ledigen.
In korte tijd stichtte Srila Prabhupada het Sri Bhaktivinoda Institute
in Mayapura. Sri Srimad Bhakti-pradipa Tirtha Maharaja was het
schoolhoofd en Sri Vinodabihari Brahmacari de directeur. Sri
Vinodabihari schreef Santosa in op de school. Dagelijks gaf Sri
Vinodabihari hem wat verzen uit Sri Gaudiya Kanthahara, de Gita en het
Bhagavatam om uit het hoofd te leren.
Wanneer hij één vers geleerd had kreeg hij een stukje chocolade. Iedere
dag herhaalde hij vier of vijf verzen die hij uit het hoofd had geleerd.
Na korte tijd kende hij alle verzen uit Sri Gaudiya Kanthahara en vele
uit de Gita en het Bhagavatam. In de Gaudiya Vaisnava-gemeenschap wordt
hij beschouwd als een encyclopedie van verzen.
Wanneer Gurudeva tijdens zijn lezing soms een sloka vergeten was,
verstrekte Vamana Maharaja het altijd uit zijn geheugen. Op een keer,
toen we naar Assam waren gegaan om te prediken, verklaarde Gurudeva
onomwonden dat de monden van de mensen daar die vlees en vis aten als de
afvoerpijpen van een riool waren. De leden van een sekte daar, die
praktisch op het punt stonden om ons te stenigen, daagden ons uit door
te zeggen: “Jullie zeggen dat Caitanya Mahaprabhu Bhagavan Zelf is, maar
wat is daar voor bewijs voor?” Gurudeva wendde zich tot Vamana Maharaja
en zei: “Spreek.” Daarop reciteerde Vamana Maharaja vijftig sloka’s
achterelkaar uit verschillende geschriften als bewijs, en werd die
mensen het zwijgen opgelegd.
In 1936 gaf Jagadguru Srila Prabhupada harinama aan Santosa. Nu werd
zijn naam Sajjansevaka Brahmacari. Hij ging naar school en veegde
dagelijks de tempel en de bhajana-kutira’s van de Vaisnava’s aan en
bracht ze water. Voor prasada zette hij de zetels, borden enz. voor
prasada-seva buiten en maakte daarna die plaats schoon. Hij was actief
met het brengen van fruit, bloemen, bladeren, groenten enz. van de tuin
van de Matha en met vele andere diensten.
Toen Srila Prabhupada van deze wereld verdween, brak er een donkere
periode voor de Sri Gaudiya Matha aan. Men raakte verdeeld over wie de
volgende acarya moest zijn. Ananta Vasudeva werd benoemd, maar al gauw
werd duidelijk dat hij niet gekwalificeerd was. Srila Bhakti Prajñana
Kesava Maharaja raadde onmiddellijk aan dat die persoon afgewezen moest
worden, en alle oudere Vaisnava’s volgden dit advies op. Toen dit
gebeurde, smeedden degenen die tegen Srila Bhakti Prajñana Kesava
Maharaja en de godsbroeders die zijn kant hadden gekozen, een
samenzwering tegen hen door ze van een moord te beschuldigen.
De toegewijden die beschuldigd waren, zo’n twintig bijelkaar, werden
opgepakt en in de gevangenis gegooid. Bovendien werd de rest van Srila
Bhakti Prajñana Kesava Maharaja’s godsbroeders die met hem
sympathiseerden bang en gingen weg, zodat de gevangengezette toegewijden
niemand meer hadden om hun zaak te bepleiten. Maar toen de politie kwam
om alle toegewijden in de tempel te arresteren, lieten ze Srila Vamana
Maharaja achter omdat ze zagen dat hij een jongen van nog maar vijftien
jaar was.
Zodoende bleef hij achter om helemaal alleen voor de tempel te zorgen.
Daarnaast moest hij advocaten aanstellen uit naam van de toegewijden in
de gevangenis, en voorzag ze van alle informatie die ze nodig hadden.
Hij was ook verplicht om langdurige rechtzittingen bij te wonen om ook
nog de vragen van de strafrechters te beantwoorden. Bovendien kwam de
verantwoordelijkheid om alle toegewijden van prasada te voorzien nu op
zijn schouders te rusten. Echter, om te kunnen koken was het nodig dat
hij diksa had, en dus gaf Srila Bhakti Prajñana Kesava Maharaja hem de
mantra’s door de gevangenistralies, hoewel hij daarvoor nog aan niemand
diksa-mantra’s gegeven had.
Naast al zijn andere plichten, kookte Srila Vamana Maharaja twee keer
per dag voor alle toegewijden, en bracht ze helemaal alleen prasada en
water. Uiteindelijk werd ontdekt dat het zogenaamde ‘moord’-slachtoffer
in feite door een ongeval om het leven was gekomen toen hij uit een boom
viel. Alle Vaisnava’s werden onmiddellijk op vrije voeten gesteld, en
kregen een officiële verontschuldiging van de rechter.
Hij was een naisthika-brahmacari, en daarom kreeg hij upanayana (de
heilige draad) uit de handen van de laatste sannyasi van Srila
Prabhupada, Sri Srimad Bhaktivicara Yayavara Maharaja. Daarna ging hij
samen met Pujyapad Bhaktidayita Madhava Maharaja en Pujyapad
Bhaktibudeva Srauti Maharaja in verschillende plaatsen van Bengalen
prediken.
In 1940, na de oprichting van Sri Gaudiya Vedanta Samiti en Devananda
Gaudiya Matha, hield Srila Gurudeva hem bij zich. Daarna bleef hij bij
Guruji en diende hem overal als zijn secretaris, binnen en buiten
Bengalen. Hij reisde samen met Guruji naar alle belangrijke
pelgrimsoorden in India. In 1948, toen de publicatie van Sri Gaudiya
Patrika begon, werd hem de gehele verantwoordelijkheid voor het
publiceren gegeven. Hoewel de namen van de redacteur, drukker en
uitgever die van anderen zijn, verrichtte hij alle taken.
Op een keer raakte zijn hand ernstig verwond toen deze in een drukpers
beklemd raakte. Zijn vingers waren vermorzeld en bijna het hele bovenste
kootje van zijn middenvinger was afgesneden. Toen Srila Bhakti Prajñana
Kesava Maharaja zag wat er gebeurd was, begon hij te huilen, en hij
regelde onmiddellijk een auto om hen naar een ziekenhuis in Calcutta te
brengen. Ze keerden pas vier of vijf dagen later terug. Maar ondanks de
ernst van de verwonding heelde Srila Vamana Maharaja’s hand, zo zeer
zelfs dat als men het niet wist men nooit in staat zou zijn te bevroeden
wat er gebeurd was. Op wonderbaarlijke wijze groeide zelfs het
ontbrekende deel van zijn vinger helemaal terug.
Srila Vamana Maharaja kookte ook iedere dag voor de toegewijden. Als hij
hiermee klaar was, reinigde hij de hele keuken evenals de plaats waar de
Vaisnava’s prasada zouden eren. Hij besprenkelde het met water, veegde
het aan, en legde bananenbladeren neer samen met stukjes citroen, zout
en kopjes water. Hij serveerde dan prasada aan alle toegewijden, en
wanneer zij klaar waren, reinigde hij de hele plaats opnieuw en waste
alle potten.
Srila Vamana Maharaja was altijd erg verlegen. Wanneer Srila Bhakti
Prajñana Kesava Maharaja hem zei om klas te geven, zei Srila Vamana
Maharaja hem dat hij dat niet wilde. Hij hield er niet van om uit te
gaan met de andere brahmacari’s om te bedelen of voor predikprogramma’s.
Hij hield er niet van om tegen buitenstaanders te prediken, behalve
kinderen. Maar tegen hen vertelde hij heel veel verhalen, en ze kwamen
in groten getale naar hem luisteren. Hij gaf ze ook snoepjes, en was
geliefd bij hen. Dit is zelfs nu nog het geval.
Op Sri Gaura Purnima 1952, in Sridhama Navadvipa, ontving hij sannyasa
door de genade van Srila Gurudeva. Van toen af aan stond hij bekend als
Sri Sri Bhaktivedanta Vamana Maharaja. Tussendoor stuurde Srila Guru
Maharaja hem naar vele plaatsen in Bengalen om suddha-bhakti te
prediken.
In opdracht van Guruji en onder zijn leiding publiceerde hij opnieuw met
grote inspanning Srimad Bhagavad-gita (met het commentaar van Sri
Baladeva Vidyabhusana), Jaiva Dharma, Premapradipa, Prabandhavali,
Saranagati, Navadvipa Bhava Taranga, Sri Caitanya Mahaprabhu – His Life
and Precepts, Sri Caitanya Siksamrta, Sri Caitanya Mahaprabhu ki Siksa,
Sri Damodarastakam en andere boeken van de Gaudiya Vedanta Samiti.
In 1968, nadat Srila Guru Maharaja aprakata-lila was binnengegaan, kreeg
hij de positie van president en acarya. Hij is toegewijd aan
bovenzinnelijke kennis, deskundig in bhakti-siddhanta, opmerkelijk
tolerant, verdiept in bhajana en gezegend met andere eigenschappen die
passend zijn voor een Vaisnava.
Sinds Srila Gurudeva’s aprakata-lila heeft hij vele boeken over bhakti
uitgegeven. Hij stichtte nieuwe centra van de Samiti in Sridhama Puri,
Tura (Meghalaya), Dhubadi (Assam), Gauhati (Assam), Silcar (Assam) en in
andere plaatsen.
Vamana Maharaja is erg ernstig en zwijgzaam, en hij bezit nóg een
speciale eigenschap: ik heb veel mensen gezien, mijzelf inbegrepen, die
de geschriften uitleggen en ervan genieten wanneer anderen ze daarom
prijzen. Maar na Vamana Maharaja bijna vijftig jaar gekend te hebben,
heb ik hem dat nooit zien doen, zelfs niet per ongeluk. Hij is ook zeer
verdraagzaam. Alsof hij vergif inneemt en het verteert, zal hij, ook al
ziet hij andermans gebreken, er nooit over spreken. Hij is zeer
enthousiast om het onderricht van Caitanya Mahaprabhu te prediken, en
hij heeft in alle dorpen van West-Bengalen en Assam gepredikt.
Bhagavan heeft deze grote persoonlijkheid gezegend met vele
bovenzinnelijke eigenschappen. Vandaag bid ik tot Srila Vamana Maharaja
dat hij zo genadig mag zijn dat ik altijd als zijn schaduw zal blijven,
zodat ik in staat ben hem altijd te volgen. Ik beschouw hem als mijn
siksa-guru, omdat vanaf de dag dat ik tot de missie aantrad hij me met
grote genegenheid alles gegeven heeft wat ik nodig had.
(Fragmenten uit de Acarya Kesari, Srila Narayana Maharaja’s Sri
Prabandhavali, en uit een lezing die Srila Narayana Maharaja gaf op 12
december 1998, de verschijningsdag van Srila Vamana Maharaja)