Manu, een jonge toegewijde van Krishna, stopte aan de rand van een stadje aan de oever van een kronkelige rivier. Manu had al vele dagen gelopen en had nog vele voor de boeg voordat hij de heilige plaats Vrindavana zou bereiken. Nadat hij de rivier stroomop- en afwaarts had bekeken, bepaalde hij wat de meest geschikte plek was om over te steken. Maar voordat hij dat deed, vroeg hij eerst met gevouwen handen de riviergodin om toestemming. Daarna sprenkelde hij eerbiedig een handvol van haar water over zijn hoofd en begon de oversteek, waarbij hij eerst van rots naar rots sprong voordat hij de rest wadend aflegde.
Toen hij de bomen aan de andere oever bereikte, hoorde hij opgewonden stemmen. Hij naderde het geluid en zag een groep pandits (schriftgeleerden) debatteren over waar we allemaal vandaan komen sinds het begin der tijden. Elk van hen probeerde de indruk te maken dat hij het ‘t beste wist door grote woorden te gebruiken en uit de geschriften te citeren. Plotseling fladderde een kraai luid krassend uit één van de palmbomen waaronder de mannen stonden. Tegelijkertijd viel een grote tal-vrucht voor hen op de grond. De pandits waren geschrokken. Toen riep eentje uit: ‘Wat een toevalligheid! De vogel vliegt uit een boom en precies op hetzelfde moment valt een vrucht naar beneden. Het is verbazingwekkend hoe willekeurig het toeval z’n beloop neemt.’ ‘Nonsens!’ zei een ander, zijn bebaarde kin naar voren stekend, zichtbaar trots op zijn intelligentie. ‘Niets gebeurt bij toeval. Alles gebeurt ten gevolge van iets anders. Het is overduidelijk dat de tal-vrucht naar beneden viel omdat de kraai erop probeerde te landen.’ ‘Dat is je reinste speculatie,’ zei een derde schriftgeleerde op spottende toon. ‘De vrucht viel door de zwaartekracht. Hierdoor schrok de vogel en vloog weg.’
De één na de ander ruzieden de pandits over wat er gebeurd was – maar ze konden het niet eens worden. Ze dachten allemaal dat ze het ‘t beste wisten. Geamuseerd door hun woor- denwisseling stapte de jonge Manu voorwaarts. ‘Neem me niet kwalijk, heren. Ik heb met grote belangstelling naar u allen geluisterd. Het verbaast mij dat zulke geleerde mannen het niet eens kunnen worden over zo’n simpele kwestie.’
De pandits zeiden niets meer. En dus vervolgde Manu: ‘Als u het me toestaat, kan ik deze kwestie in een oogwenk voor u oplossen.’ Nog steeds met stomheid geslagen, knikten de pandits, en Manu nam plaats in hun midden, naast de gevallen vrucht. ‘Jullie zijn het er allemaal over eens dat zelfs geen grasspriet beweegt zonder de toestemming van de Heer, niet’? De mannen knikten instemmend. ‘Daarom,’ zei Manu, ‘vloog zowel de vogel als viel de vrucht dankzij de wil van de Heer. Wat wat veroorzaakte is niet van belang.’ ‘Ja, ja!’ beaamden de pandits. Daarop dompelde Manu de vrucht in de rivier onder om hem te wassen. Hij zei: ‘De almachtige Heer aanvaardt fruit, water, bloemen of zelfs bladeren wanneer ze met liefde en toewijding geofferd worden. Dus ga ik deze vrucht aan Hem offeren. Daarna kunnen we ervan genieten als prasad, Zijn genade.’ Vervolgens brak hij de vrucht open en offerde hem aan God met gebeden. Terwijl hij de vrucht verdeelde onder de pandits, zei hij: ‘Is het niet zinniger om iets positiefs te doen in het heden dan om te bekvechten over het verleden’?
De pandits, hun monden vol met sappig fruit, waren het er mee eens. Eentje zei zelfs: ‘Wat maakt het uit waar we vandaan komen, zolang we maar weten wat het doel van ons leven is’?